ECLI:NL:GHARL:2020:8135

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
21-000335-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 met beroep op afwezigheid van schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1997, was veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een taakstraf van dertig uren, te vervangen door vijftien dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.

De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 2 juli 2017, waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto in een slip raakte en tegen een boom botste. De advocaat-generaal vorderde veroordeling van de verdachte tot dezelfde straffen als opgelegd door de kantonrechter, en de benadeelde partij vorderde schadevergoeding van € 10.000,-. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van het verweer van de raadsvrouw dat er geen schuld was, aangezien schuld geen bestanddeel is van de tenlastegelegde overtreding.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte harder reed dan toegestaan en daardoor de controle over het voertuig verloor. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er een civiele procedure aanhangig was en reeds betalingen waren gedaan door de verzekeraar van de verdachte. De uiteindelijke strafoplegging bestond uit een taakstraf van dertig uren, te vervangen door vijftien dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000335-19
Uitspraak d.d.: 8 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 januari 2019 met parketnummer 18-065134-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die – kort weergegeven – strekt tot veroordeling van verdachte tot de straffen zoals die door de kantonrechter zijn opgelegd en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij,
[benadeelde partij] , tot een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Helmantel, naar voren is gebracht. In het kader van de vordering van de benadeelde partij heeft het hof kennisgenomen van hetgeen daaromtrent door de benadeelde partij en haar advocaat, mr. A.G.M. Abeln, is aangevoerd.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, te vervangen door vijftien dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij is door de kantonrechter toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2017, te of nabij [plaats] , in elk geval in de gemeente [naam gemeente] , als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam] , in plaats van de rijbaan van die [straatnaam] te (blijven) volgen, (gedeeltelijk) met dat door hem verdachte, bestuurde voertuig, in de voor hem, verdachte, rechts naast de rijbaan van die [straatnaam] gelegen berm is geraakt en/of (vervolgens) met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig in een slip is terecht gekomen en/of (vervolgens) met dat door hem, verdachte. bestuurde voertuig tegen een voor hem, verdachte, in de linkerberm staande boom is gebotst en/of aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter zitting van het hof heeft de raadsvrouw betoogd dat niet is aangetoond dat sprake is van schuld van verdachte, zodat hij van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dat schuld geen bestanddeel is van de tenlastegelegde overtreding. Het beweerdelijke ontbreken daarvan staat dan ook niet aan een bewezenverklaring in de weg. Voor zover het verweer van de raadsvrouw moet worden begrepen als een beroep op het ontbreken van alle schuld als strafuitsluitingsgrond, zal dit hierna worden besproken in het kader van de vraag of verdachte een strafbare dader is.
Het hof is voor het overige van oordeel dat het verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2017 te [plaats] , als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam] , in plaats van de rijbaan van die [straatnaam] te blijven volgen, gedeeltelijk met dat door hem bestuurde voertuig in de voor hem rechts naast de rijbaan van die [straatnaam] gelegen berm is geraakt en vervolgens met dat door hem bestuurde voertuig in een slip is terecht gekomen en vervolgens met dat door hem bestuurde voertuig tegen een voor hem in de linkerberm staande boom is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Op de zitting van het hof heeft de raadsvrouw betoogd dat de enkele omstandigheid dat verdachte in een slip is geraakt en tegen een boom tot stilstand is gekomen, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van schuld. Men kan zonder schuld in een slip belanden, bijvoorbeeld door plotselinge gladheid. Er is geen causaal verband aangetoond tussen te hard rijden of een andere evidente oorzaak en het ongeval. Daarmee kan verdachte wat de raadsvrouw betreft niets worden verweten, zodat hij - zo begrijpt het hof - moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Wanneer kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar van enige strafrechtelijk relevante schuld geen sprake is, met andere woorden alle verwijtbaarheid ontbreekt, kan de verdachte vanwege afwezigheid van alle schuld niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden voor zijn handelen.
Zoals hiervoor is overwogen acht het hof bewezen dat verdachte als bestuurder van zijn auto in plaats van de rijbaan te volgen achtereenvolgens de rechter- en daarna de linkerberm in is gereden waarna hij tegen een boom tot stilstand is gekomen. Getuige [benadeelde partij] , die als passagier met verdachte meereed, heeft verklaard dat zij het gevoel had dat verdachte vanaf [naam gemeente] geen controle meer over de auto had. Meerdere bochten gingen fout, waarna de auto tegen de boom tot stilstand kwam. Volgens [benadeelde partij] zou verdachte 170 tot 180 kilometer per uur hebben gereden. Verdachte zelf heeft bij de politie verklaard dat hij ‘te hard reed’ en moest uitwijken voor een tegenligger. Bij die manoeuvre is hij van de weg geraakt. Tijdens een verkeersongevallenanalyse uitgevoerd door de Politie Groningen is vastgesteld dat het weer ten tijde van het ongeval zonnig, droog en helder was, dat het wegdek niet beschadigd of vervuild was en dat aan de aanrijding geen technische gebreken debet zijn geweest. De aangetroffen schade aan het voertuig doet vermoeden dat door de bestuurder sneller is gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Geconcludeerd wordt dat de oorzaak van het ongeval moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder.
Het hof overweegt dat, nu verdachte heeft erkend te hard te hebben gereden, wat door andere bewijsmiddelen wordt bevestigd, terwijl uit de staat van de weg, het voertuig en de overige omstandigheden ter plaatse geen (andere) oorzaak blijkt die het verliezen van de controle over het voertuig kunnen verklaren, niet kan worden geoordeeld dat iedere strafrechtelijk relevante schuld ontbreekt. Door kennelijk harder te rijden dan ter plaatse was toegestaan, heeft verdachte niet tijdig kunnen anticiperen op een tegemoetkomend voertuig als gevolg waarvan hij de macht over het stuur verloor. Daarmee heeft verdachte niet alles gedaan wat redelijkerwijs van hem, in zijn hoedanigheid als verantwoordelijk bestuurder, kon worden gevergd. Ook overigens is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Verdachte is dan ook een strafbare dader.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is als bestuurder van een auto in plaats van de rijbaan te blijven volgen, achtereenvolgens de rechter- en daarna de linkerberm ingereden en vervolgens tegen een boom aangereden. Daarmee heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt.
Bij het bepalen van de straf neemt het hof in aanmerking dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie niet blijkt van recidive. Het hof heeft verder kennisgenomen van het verzoek van de raadsvrouw van verdachte om vanwege diens financiële situatie geen geldboete op te leggen.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van dertig uren, te vervangen door vijftien dagen hechtenis, passend en geboden is, evenals een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Op de zitting van het hof is gebleken dat naast de ingediende vordering die betrekking heeft op immateriële schadevergoeding, een civielrechtelijke procedure aanhangig is waarin onder andere ook vergoeding van de immateriële schade wordt gevorderd. Verder is gebleken dat door de verzekeraar van verdachte reeds betalingen aan de benadeelde partij zijn gedaan, maar niet welke bedragen dit betreft en op welke schade deze betalingen betrekking hebben. Namens de benadeelde partij is toegelicht dat met de onderhavige vordering wordt beoogd om verdachte, los van het civiele proces waarbij de verzekeringsmaatschappij(en) zijn betrokken, bij wijze van voorschot een deel van de totale immateriële schade te laten vergoeden.
Gezien de afzonderlijk lopende civiele procedure, de kennelijk reeds betaalde bedragen en het ontbreken van een medische eindtoestand brengt de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding met zich. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 8 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.