In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1997, was veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een taakstraf van dertig uren, te vervangen door vijftien dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.
De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 2 juli 2017, waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto in een slip raakte en tegen een boom botste. De advocaat-generaal vorderde veroordeling van de verdachte tot dezelfde straffen als opgelegd door de kantonrechter, en de benadeelde partij vorderde schadevergoeding van € 10.000,-. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van het verweer van de raadsvrouw dat er geen schuld was, aangezien schuld geen bestanddeel is van de tenlastegelegde overtreding.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte harder reed dan toegestaan en daardoor de controle over het voertuig verloor. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er een civiele procedure aanhangig was en reeds betalingen waren gedaan door de verzekeraar van de verdachte. De uiteindelijke strafoplegging bestond uit een taakstraf van dertig uren, te vervangen door vijftien dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.