ECLI:NL:GHARL:2020:8134

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
21-000875-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1979 en thans verblijvende in P.I. Heerhugowaard, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor het medeplegen van poging tot zware mishandeling. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld.

Tijdens de zitting op 24 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn dat de verdachte betrokken was bij de mishandeling van een medegedetineerde. Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel er belastende verklaringen waren, er ook bewijs was dat de verdachte mogelijk niet aanwezig was tijdens het geweldsincident. Dit leidde tot de conclusie dat er geen overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen, aangezien de verdachte nu vrijgesproken is van de nieuwe beschuldigingen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. A.J. Rietveld als voorzitter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000875-18
Uitspraak d.d.: 8 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 februari 2018 met parketnummer 16-660403-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 13-701783-14, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Heerhugowaard, Zuyder Bos EMD te Heerhugowaard.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, inhoudende het medeplegen van poging tot zware mishandeling, tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden wordt gelast. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij voornoemd vonnis, ter zake van het primair tenlastegelegde, inhoudende het medeplegen van poging tot zware mishandeling, veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van voorarrest. Verder heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden gelast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 18 november 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] (op dat moment een medegedetineerde van verdachte) opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [benadeelde partij] bij zijn kleding heeft gepakt en zijn cel in heeft getrokken en/of
- die [benadeelde partij] bij zijn hoofd heeft vastgepakt en/of
- meerdere malen met kracht op het gezicht, althans op het hoofd heeft geslagen/gestompt (waardoor de tandprothese/het kunstgebit en de bril van die [benadeelde partij] gebroken is) en/of
- op de rug, althans op het lichaam van die [benadeelde partij] heeft geslagen/gestompt en/of
- meerdere malen met kracht tegen het lichaam van die [benadeelde partij] heeft/hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiairhij op of omstreeks 18 november 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met voorbedachten rade [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij] bij zijn hoofd vast te pakken en/of
- meerdere malen met kracht op het gezicht, althans op het hoofd te slaan/stompen (waardoor de tandprothese/het kunstgebit en de bril van die [benadeelde partij] gebroken is) en/of
- op de rug, althans op het lichaam van die [benadeelde partij] te slaan/stompen en/of
- meerdere malen met kracht tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te schoppen/trappen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, inhoudende het medeplegen van poging tot zware mishandeling, met uitzondering van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht verdachte van de gehele tenlastelegging vrij te spreken, wegens gebrek aan voldoende overtuigend bewijs. Daartoe is – kort gezegd – door de verdediging aangevoerd dat op basis van de verschillende verklaringen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de mishandeling. De enige die heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte is aangever. Alle getuigen die de namen van verdachten noemen, hebben die namen gehoord uit de mond van aangever. Tevens blijkt, volgens de verdediging, dat direct ontlastend bewijs volgt uit het bloedsporenonderzoek en de foto’s van de handen van verdachte waarop geen enkele beschadiging van zijn handen te zien is.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt:
Hoewel het dossier naast de voor verdachte belastende verklaring van aangever meerdere bewijsmiddelen bevat die indiceren dat verdachte betrokken is geweest bij het geweldsincident, is het voor het hof onduidelijk of verdachte tijdens het geweldsincident wel in de cel aanwezig was en zo ja, welke rol hij heeft gespeeld. In dit verband acht het hof mede van belang dat op de kleding van verdachte - anders dan bij de medeverdachte - géén bloedspatten zijn aangetroffen met DNA van aangever. Nu het hof niet kan komen tot een feitenvaststelling en ook niet zonder redelijke twijfel kan vaststellen dat verdachte aan de geweldshandelingen heeft deelgenomen dient verdachte te worden vrijgesproken.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het hof zal de vordering van de officier van justitie, d.d. 9 december 2016 tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 13 november 2014 afwijzen, aangezien verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het hem als voormeld tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 9 december 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 november 2014, parketnummer 13-701783-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. L.J. Hofstra,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 8 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.