In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag van de vader over zijn kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin zijn gezag over de kinderen was beëindigd. Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder een affectieve relatie hebben gehad en dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenden. De rechtbank had eerder op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het gezag van de ouders geschorst en de GI tot voogdes benoemd.
Het hof heeft in zijn overwegingen de rapportage van de bijzondere curator betrokken, die had vastgesteld dat de wens van [de minderjarige1] om bij zijn vader te wonen authentiek was. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het gezag over de kinderen te behouden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een brief aangegeven dat zij achter het verzoek van de vader staat, gezien de positieve ontwikkelingen in de situatie van de kinderen.
Het hof heeft geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de vader niet gerechtvaardigd was, gezien de verbeterde omstandigheden en de goede relatie tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de Raad om het gezag van de vader te beëindigen afgewezen. Tevens is het verzoek van de bijzondere curator om een extra vergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en de wensen van de minderjarigen in dergelijke zaken.