ECLI:NL:GHARL:2020:8053

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
200.257.908/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een mentor voor een meerderjarige met geestelijke of lichamelijke beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een mentor voor betrokkene, die als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter had eerder op 11 januari 2019 de bewindvoerder benoemd tot mentor. Betrokkene, geboren in 1934 in de voormalige Sovjet-Unie, heeft in hoger beroep drie grieven ingediend tegen deze beschikking. Hij betwist dat hij niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen en heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een verklaring van zijn huisarts.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder zijn taak niet naar behoren uitvoert en dat betrokkene hulp en ondersteuning ontvangt van een hulpverlener die hem in zijn eigen taal kan bijstaan. De geriater heeft in een update-brief van 28 juli 2020 geconcludeerd dat betrokkene lijdt aan matig ernstige dementie, waarschijnlijk met een mengbeeld van (vasculaire) Alzheimer. Het hof oordeelt dat de update-brief voldoende bewijs levert dat betrokkene niet in staat is zijn belangen zelf te behartigen.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van betrokkene verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het verzoek van de bewindvoerder om betrokkene te veroordelen in de kosten van de procedure is afgewezen, waarbij het hof opmerkt dat betrokkene het recht heeft zijn zaak aan een hogere rechter voor te leggen. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.908
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7271622)
beschikking van 6 oktober 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem,
en
[verweerder],
handelende onder de naam [B] ,
gevestigd te [A] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, verder te noemen: de kantonrechter, van 11 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 april 2019;
- het verweerschrift hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Anik van 20 april 2020;
- een journaalbericht van mr. Bouter van 29 april 2020;
- een journaalbericht van mr. Anik van 23 juni 2020;
- een brief van mr. Bouter van 22 juli 2020 met als bijlagen het geriatrisch rapport van
30 juni 2014 van betrokkene en de beschikking van de kantonrechter van 15 juli 2020;
- een journaalbericht van mr. Bouter van 4 augustus 2020 met als bijlage onder meer de
poliklinische update-brief van Rijnstate van 28 juli 2020;
- een journaalbericht van mr. Anik van 1 augustus 2020, met een bijlage;
- een journaalbericht van mr. Anik van 26 augustus 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Anik van 1 september 2020;
- een journaalbericht van mr. Bouter van 7 september 2020.
2.2
De mondelinge behandeling was gepland op 6 februari 2020 en is op verzoek van de advocaat van betrokkene aangehouden. Daarna is de behandeling gepland op 28 april 2020. In verband met (het beleid ten aanzien van) het corona-virus heeft de geplande mondelinge behandeling niet plaatsgevonden. Het hof heeft de partijen bij brief van de griffier van 15 april 2020 de mogelijkheid geboden om te kiezen voor een schriftelijke afdoening van de zaak of voor het opnieuw plannen van een zitting. Bij voormelde journaalberichten van 4 augustus 2020 en 1 september 2020 hebben de advocaten van partijen het hof verzocht de zaak schriftelijk af te doen.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1934 in de voormalige Sovjet-Unie.
3.2
Bij beschikking van 1 februari 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Arnhem, zittingsplaats Arnhem, de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand en de bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 9 oktober 2018, heeft de bewindvoerder verzocht hem te benoemen tot mentor ten behoeve van betrokkene.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter de bewindvoerder benoemd tot mentor ten behoeve van betrokkene.
4.2
Betrokkene is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. Betrokkene verzoekt het hof het hoger beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de inleidende verzoeken van de bewindvoerder af te wijzen en bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig verzoek mocht het verzoek tot instelling van een mentor worden toegewezen, een nader door betrokkene aan te geven persoon te benoemen als mentor.
4.3
De bewindvoerder voert verweer. Hij verzoekt het hof het hoger beroep van betrokkene ongegrond te verklaren dan wel het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van betrokkene af te wijzen, zulks - zo begrijpt het hof - met veroordeling van betrokkene in diens proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.2
Betrokkene stelt dat hij wel degelijk zijn eigen belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar kan nemen. Bij gebrek aan wetenschap betwist betrokkene het bewijs hiervan dat de bewindvoerder in eerste instantie zou hebben overgelegd. Betrokkene legt als productie 4 een verklaring van zijn huisarts over waaruit blijkt dat hij in staat is zich in stand te houden. Betrokkene betwist voorts dat hij niet in staat is om zich uit te laten over het verzoek. Betrokkene wenst zelf zeggenschap te houden over zijn begeleiding en dergelijke die hij krijgt, mede omdat gebleken is dat de bewindvoerder zich hier niet om bekommert. Bovendien heeft betrokkene hulp en ondersteuning van onder andere een hulpverlener die hem in zijn eigen taal kan bijstaan. Betrokkene voert voorts aan dat de bewindvoerder zijn taak als bewindvoerder niet naar behoren uitvoert en is van mening dat het niet juist is om de bewindvoerder als mentor te benoemen en zal voor de zitting bij het hof kenbaar maken wie hij graag tot mentor benoemd ziet worden als het hof instelling van een mentorschap nodig acht.
5.3
De bewindvoerder heeft de stellingen van betrokkene betwist. Daarbij verwijst de bewindvoerder naar de brief van de huisarts waarin staat dat de huisarts niet in staat is geweest alles te controleren, maar wel erkent dat er sprake is van geheugenproblematiek, waarschijnlijk dementie/Alzheimer.
5.4
Betrokkene is op 28 juli 2020 onderzocht door [de geriater] , hierna te noemen: de geriater. In de door de advocaat van betrokkene op 26 augustus 2020 overgelegde ‘poliklinische update-brief’ van 28 juli 2020 concludeert de geriater dat sprake is van matig ernstige dementie, waarschijnlijk met een mengbeeld van (vasculaire) Alzheimer. Aan de huisarts van betrokkene adviseert de geriater toezicht te houden op (toekomstige) zorguitbreiding. Bij zorgweigering adviseert de geriater GGZ in te schakelen, gezien het risico op het ontstaan van gevaarlijke situaties. In de conclusie adviseert de geriater bovendien om het gas af te sluiten.
5.5
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de update brief van de geriater voldoende dat
betrokkene als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.6
De betrokkene heeft zijn stellingen - dat de bewindvoerder zijn taak als bewindvoerder niet naar behoren uitvoert en dat het niet juist is om de bewindvoerder als mentor te benoemen - niet nader onderbouwd. Anders dan aangekondigd heeft betrokkene niet kenbaar gemaakt wie hij graag tot mentor benoemd ziet.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het verzoek van de bewindvoerder om betrokkene te veroordelen in de kosten van de procedure zal het hof afwijzen. Betrokkene heeft het recht zijn zaak aan een hogere rechter voor te leggen en zijn beroep komt het hof op zich niet onjuist of onnodig voor. De bewindvoerder kan zijn kosten in deze desgewenst opvoeren als (extra) kosten in het kader van de bewindvoering en de kantonrechter verzoeken deze ten laste van het vermogen van betrokkene te brengen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 januari 2019;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.F. van Vugt en R. Krijger, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 6 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.