In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het verzoek om ontheffing van administratieve verplichtingen door de Inspecteur van de Belastingdienst werd afgewezen. De Inspecteur had bij beschikking op basis van artikel 25, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) het verzoek van belanghebbende om ontheffing afgewezen, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de kleine ondernemersregeling (KOR). De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Belanghebbende, een zelfstandig belastingadviseur, had in de jaren 2013 tot en met 2015 nihilaangiften omzetbelasting gedaan, maar vanaf het derde kwartaal van 2016 was er sprake van verschuldigde omzetbelasting. Hij had zonnepanelen geïnstalleerd op zijn woning en verzocht om ontheffing van administratieve verplichtingen, maar de Inspecteur oordeelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de KOR, omdat zijn totale omzet boven de drempel lag.
Het Hof oordeelt dat de Inspecteur het verzoek om ontheffing terecht heeft afgewezen. Het Hof stelt vast dat de omzet van de activiteiten van belanghebbende als belastingadviseur meetelt bij de beoordeling van de KOR. Het Hof wijst erop dat de wetgever niet toestaat dat ondernemers hun activiteiten splitsen om onder de drempel te blijven. De argumenten van belanghebbende over het motiveringsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel worden verworpen. Het Hof concludeert dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.