ECLI:NL:GHARL:2020:8015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
19/01235
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en omzetcorrectie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] LTD tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015 werd opgelegd. De rechtbank had de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd. De inspecteur had eerder een naheffingsaanslag van € 18.289 opgelegd, waarbij een omzetcorrectie van € 6.700 in geschil was. Belanghebbende, die een koeriersbedrijf exploiteert, betwistte dat dit bedrag in de omzet van 2013 moest worden meegenomen, omdat het zou gaan om een voorschot dat deels betrekking had op een niet aan belanghebbende gelieerde onderneming.

Tijdens de zitting op 22 september 2020, die via beeldbellen plaatsvond, werd het standpunt van belanghebbende besproken. Het hof oordeelde dat de omzetcorrectie van € 6.700 terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet had kunnen onderbouwen dat een deel van de omzet niet bij haar thuishoorde. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01235
uitspraakdatum: 6 oktober 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] LTDte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 augustus 2019, nummer AWB 18/3476, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de boete verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de boete vernietigd en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 22 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een koeriersbedrijf. Het koeriersbedrijf is op 1 november 2011 opgericht naar Engels recht en is gevestigd in Nederland. De aandeelhouders en bestuurders van belanghebbende zijn de heer [A] en mevrouw [B] .
2.2.
De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2012 tot en met 2015. Het controlerapport vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
4.2
Omzet
(…)
De omzet wordt aangegeven aan de hand van betalingsoverzichten van de [C] , waarvan de betaling steeds op de bankrekening binnenkomt. Dit zijn 4 wekelijkse opgaven met de gespecificeerde bezorgwijken over aansluitende perioden. Hierop staan de diverse vergoedingen vermeld en het aantal kilometers. Kennelijk is sprake van een vast patroon of een standaardtarief want vanaf periode 7 t/m 12 bedraagt het maandtotaal 3.888 kilometer, in totaal over 2013 32.181 kilometer.
De 1e afrekening begint per 22 april 2013. Voor de rest van dit jaar zijn alle afrekeningen aansluitend aangetroffen. Geconstateerd is dat de overzichten echter niet aansluiten met de aangegeven omzet. Zo is in de eerste afrekening een eerder betaald voorschot van € 6.700 niet meegenomen.
Over het gehele jaar 2013 bedraagt de omzet volgens de afrekeningen € 36.861 (excl. BTW), terwijl in de auditfile € 24.922 is opgenomen (…). Overigens is de € 36.861 dan wel weer gelijk aan hetgeen in de primaire aangifte werd vermeld.
(…)
5.3
Verschuldigde omzetbelasting
Tijdens het onderzoek zijn door de heer [A] diverse herzieningen/suppletieberekeningen geproduceerd, mede in verband met de autokosten. Vanwege de diversiteit hierin heb ik aan de hand van de definitieve cijfers een controleberekening opgesteld. Onderstaand het resultaat daarvan.
2012 2013 2014 2015
Volgens auditfile 0 24.922 44.475 23.946
Correctie 0 11.939 105 3.203
Gecorrigeerde omzet 0 36.861 44.580 27.149
Verschuldigde OB 0 7.741 9.362 5.701
Privé gebruik auto * 0 158 210 105
Voorbelasting 0 2.215 2.108 1.733
Saldo 0 5.684 7.464 4.073
Aangegeven -1.315 -250 1.431 -175
Verschil 1.315 5.934 6.033 4.248
* naar tijdsgelang
Correctie: 2012 € 1.315
2013 € 5.934
2014 € 6.033
2015 € 4.248
(…)”
2.3.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur € 18.289 aan OB nageheven over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Hierbij is alleen in geschil de omzetcorrectie van € 6.700 in 2013.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het voorschot van € 6.700 of een gedeelte daarvan niet in de omzet van 2013 moet worden meegenomen. Het bedrag is weliswaar in 2013 gefactureerd en in 2013 door belanghebbende ontvangen maar, zo stelt belanghebbende, dit bedrag is voor een deel omzet van belanghebbende en voor een deel omzet van een niet aan belanghebbende gelieerde onderneming, waarvan belanghebbende de activiteiten heeft overgenomen. Belanghebbende geeft aan de [C] als klant te hebben gekregen. Om de koeriersdiensten te verlenen, heeft belanghebbende de heer [D] in dienst genomen. De [C] had toentertijd een aantal zaken opgevraagd bij belanghebbende, zoals een VAR-verklaring. Aangezien meerdere zaken geregeld moesten worden, is de afspraak gemaakt een voorschot te vragen, dat deels op de vorige onderneming en deels op belanghebbende betrekking had.
4.2.
Het Hof overweegt dat de omzetcorrectie van € 6.700 gebaseerd is op de betalingsoverzichten van de [C] . Op deze betalingsoverzichten staan de bedragen vermeld die de [C] aan belanghebbende heeft betaald. Het bedrag van € 6.700 is ook in 2013 door de [C] bij wijze van omgekeerde facturatie (‘self billing’) aan belanghebbende gefactureerd en door belanghebbende ontvangen. Belanghebbende is de daarover verschuldigde omzetbelasting dan ook in beginsel verschuldigd (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 september 1997, C-141/96, Langhorst, ECLI:EU:C:1997:417). Onder deze omstandigheden is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat van de betalingsoverzichten van de [C] moet worden afgeweken en dat een deel van de omzet, ondanks de hiervoor beschreven wijze van betaling en facturering, toch niet bij belanghebbende thuishoort. Belanghebbende heeft, ondanks pogingen daartoe, haar standpunt niet kunnen onderbouwen en daarmee niet aan haar bewijslast voldaan. Het bedrag van € 6.700 is daarom terecht tot de omzet van 2013 van belanghebbende gerekend.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 6 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 oktober 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.