ECLI:NL:GHARL:2020:7900

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
21-003211-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en verboden wapenbezit met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van dubbele poging tot doodslag en verboden wapenbezit, gepleegd op 8 oktober 2016. Het hof heeft, in tegenstelling tot de rechtbank, de verdachte veroordeeld voor een enkele poging doodslag op [naam benadeelde partij 1] en voor verboden wapenbezit. De rechtbank had eerder tbs opgelegd, maar het hof heeft, op basis van recente rapportages, besloten om hiervan af te zien. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.

De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft met een vuurwapen op [naam benadeelde partij 1] geschoten, waarbij deze in de borst werd geraakt. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden gehad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, mede door een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en persoonlijkheidsstoornissen. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de PTSS een significante rol heeft gespeeld in het gedrag van de verdachte ten tijde van het delict.

De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] een schadevergoeding van € 36.683,11 is toegewezen, terwijl de vordering van [naam benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003211-17
Uitspraak d.d.: 1 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2017 met parketnummer
16-660243-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 13-703139-13, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1986,
thans verblijvende in PI [naam instelling] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 september 2019, 15 januari 2020 en 17 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. De bewezenverklaarde feiten dienen verdachte verminderd te worden toegerekend. Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling acht de advocaat-generaal thans niet (meer) aangewezen. Behandeling, toezicht en begeleiding van de reclassering dienen (nadere) invulling te krijgen in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] en de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] kunnen conform het vonnis van de rechtbank worden toegewezen, met dien verstande dat ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] de in eerste aanleg nog als ‘toekomstige kosten’ gelabelde post ter hoogte van € 2.500,00 inmiddels reëel is geworden en nu ook dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd om de tenuitvoerlegging te gelasten van de onder parketnummer 13-703139-13 opgelegde voorwaardelijk straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 31 mei 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van een dubbele poging doodslag (feit 1) en verboden wapenbezit (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en daarnaast is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] heeft de rechtbank een bedrag ter hoogte van € 35,086,34 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 30.000,00 immateriële schade en € 5.086,34 materiële schade. Voor hetgeen meer is gevorderd is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] heeft de rechtbank een bedrag ter hoogte van € 5.488,00 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 5.000,00 immateriële schade en € 488,00 materiële schade. Voor hetgeen meer is gevorderd is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tot slot heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de onder parketnummer 13-703139-13 opgelegde voorwaardelijk straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 08 oktober 2016 te [plaatsnaam] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam benadeelde partij 1] en/of [naam benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet
- met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal een kogel in de borst en/of rug, althans in het lichaam van die [naam benadeelde partij 1] heeft geschoten en/of
- met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal een kogel in de richting van het hoofd, althans in de richting van het lichaam, van die [naam benadeelde partij 2] heeft geschoten,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

2.hij op of omstreeks 08 oktober 2016 te [plaatsnaam] een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (een pistool, merk CZ, model 38, kaliber 9mm), met bijbehorende munitie van categorie III (acht scherpe patronen, merk S&B, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak poging doodslag op [naam benadeelde partij 2]
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor zover de tenlastelegging ziet op [naam benadeelde partij 2] . Daartoe is aangevoerd dat ten aanzien van [naam benadeelde partij 2] nooit sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat zij om het leven zou (kunnen) komen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich ook ten aanzien van [naam benadeelde partij 2] schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag. Door een kogel af te vuren in de hal van de woning, een kleine afgesloten ruimte met harde muren waarin meerdere mensen (waaronder [naam benadeelde partij 2] ) stonden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook andere mensen (waaronder [naam benadeelde partij 2] ) dodelijk getroffen konden worden.
Oordeel van het hof
Op basis van het dossier stelt het hof vast dat verdachte één schot heeft gelost in de hal van de woning van zijn moeder. Verdachte heeft daarbij op korte afstand van, en gericht op [naam benadeelde partij 1] geschoten. [naam benadeelde partij 1] is in zijn borst geraakt.
Het hof is van oordeel dat één keer gericht schieten in een kleine ruimte niet zonder meer meebrengt dat de verdachte daarmee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarbij ook iemand anders, in dit geval [naam benadeelde partij 2] , zou (kunnen) raken. Bij dit oordeel neemt het hof in aanmerking dat op basis van het dossier de positie van [naam benadeelde partij 2] in de (hal van de) woning ten tijde van het afvuren van de kogel door verdachte niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld. De enkele verklaring van [naam benadeelde partij 2] dat zij voor of bij [naam benadeelde partij 1] stond en de kogel vlak langs haar hoofd voelde gaan, is daarvoor - mede gelet op verklaringen van andere getuigen die daarover anders verklaren - onvoldoende. Dit mede in het licht van het gegeven dat de stelling van [naam benadeelde partij 2] dat zij de kogel door het haar van haar pruik voelde gaan, bij forensisch onderzoek van die pruik geen bevestiging vond.
Gelet op het bovenstaande kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op [naam benadeelde partij 2] , zodat het hof de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 08 oktober 2016 te [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in de borst van die [naam benadeelde partij 1] heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;2.hij op 08 oktober 2016 te [plaatsnaam] een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (een pistool, merk CZ, model 38, kaliber 9mm), met bijbehorende munitie van categorie III (acht scherpe patronen, merk S&B, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

In het kader van onderhavige zaak zijn diverse deskundigenrapportages opgemaakt omtrent de persoon van de verdachte. Op 7 januari 2017 is door [naam psychiater 1] , psychiater en [naam psychiater 2] , psychiater i.o., een pro Justitia rapport uitgebracht naar aanleiding van psychiatrisch onderzoek van verdachte. In het rapport staat over de persoon van verdachte en de toerekeningsvatbaarheid het volgende opgenomen:
"Betrokkene lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis. Als gevolg hiervan is er sprake van hypervigilantie (hyperalertheid), ook ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkenes arousal was kortom verhoogd, mede door de nachtmerries, herbelevingen en slapeloosheid, alle passend bij de posttraumatische stressstoornis. Ook was er sprake van straatvrees, voortkomend uit de angst om de dader van de mishandeling opnieuw tegen te komen, passend bij vermijdingsgedrag in het kader van een posttraumatische stressstoornis. Dit maakte dat betrokkene meer schrikachtig was en vlak voor en tijdens het tenlastegelegde getriggerd door angst en adrenaline, relatief snel in de fight-modus schoot en overging tot het delict.
Betrokkene heeft daarnaast antisociale persoonlijkheidstrekken, die zich kenmerken door onder ander impulsief handelen, het bij herhaling komen tot vechtpartijen of geweldpleging, en een roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen. (…)Eveneens is er sprake van paranoïde persoonlijkheidsstrekken. Hierdoor bestond er voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde meest waarschijnlijk een grote achterdocht richting het slachtoffer. (…)
Alles bij elkaar genomen achten wij betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar gezien enerzijds de verminderde impulscontrole voor betrokkene te verwachten was ten tijde van het tenlastegelegde, en het bij zich dragen van het vuurwapen een te verwachten gevaar voor zichzelf en anderen met zich mee zou brengen. Anderzijds echter droeg betrokkene het wapen bij zich vanuit een enorme angst als gevolg van de posttraumatische stressstoornis en de paranoïde persoonlijkheidsstrekken."
Naar de persoon van de verdachte is eveneens onderzoek gedaan door GZ-psycholoog
[naam psycholoog 1] . De psycholoog heeft op 29 december 2016 een pro Justitia rapport uitgebracht naar aanleiding van een psychologisch onderzoek van verdachte en onder meer het volgende gerapporteerd:
"Aangezien er bij betrokkene wordt uitgegaan van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. met antisociale en paranoïde kenmerken, kan gesteld worden dat deze ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde (…). Het chronische karakter van betrokkenes PTSS maakt dat deze ziekelijke stoornis eveneens aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegd en dat er sprake was van doorwerking van de stoornis op het ten laste gelegde. (…) Concluderend kan worden gezegd dat de bij betrokkene geconstateerde gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornissen (PTSS, persoonlijkheidsstoornis n.a.o. met antisociale en paranoïde trekken) duidelijk van invloed zijn geweest op de gedragskeuzemogelijkheden ten tijde van het verwerven van het wapen en in de aanloop naar en ten tijde van de poging doodslag. Er wordt daarom geadviseerd om betrokkene de beide ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen."
Tijdens de behandeling in hoger beroep is er aanvullend gerapporteerd. In de aanvullende rapportage van 12 februari 2019 heeft [naam psychiater 3] , psychiater, het volgende gerapporteerd:
" Gesteld kan (…) worden dat betrokkene op het moment van het ten laste gelegde leed aan klachten passend bij PTSS. (…) De vastgestelde PTSS is ten tijde van onderhavig onderzoek duidelijk naar de achtergrond verdwenen. (…) Wel komt gedurende het onderzoek naar voren dat bij betrokkene actueel moet worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van een duurzaam patroon van afwijkende ervaringen en gedragingen op het gebied van cognities, affecten, interpersoonlijk functioneren en het gedrag. (…) Dit patroon speelt al sinds de adolescentie, beperkt betrokkene in zijn sociaalmaatschappelijk functioneren en heeft bovendien geleid tot herhaalde contacten met politie en justitie. Bij deze persoonlijkheidsstoornis staan antisociale persoonlijkheidskenmerken op de voorgrond. Betrokkene heeft zich herhaald niet aan de wet gehouden, heeft zijn leven in beperkte mate gepland, is meerdere malen (zij het voor het ten laste gelegde niet) gewelddadig geweest en neigt tot het bagatelliseren en externaliseren van de eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast spelen paranoïde persoonlijkheidskenmerken. Betrokkene neigt tot achterdocht en wantrouwen en neigt ernaar de ander te interpreteren als kwaadwillend of onheus, hij houdt mensen op afstand en is onwillig om meer intieme contacten aan te gaan, in gesprek valt het op hoe zeer hij geneigd is achter ieder woord iets negatiefs te zoeken. Betrokkene is hierin vrij rigide. Echter, met betrekking tot de paranoïde persoonlijkheidskenmerken is niet volledig duidelijk te krijgen in hoeverre deze deel uitmaken vaan het meer duurzame patroon van de persoonlijkheidsstoornis. (…)
Naast de PTSS kan gesteld worden dat ook de persoonlijkheidsstoornis een rol zal hebben gespeeld. De neiging tot paranoïdie kan betrokkens interpretatie van de aanwezigheid van het slachtoffer hebben gekleurd. Vanuit de persoonlijkheidsproblematiek kan betrokkene bovendien impulsiever en roekelozer reageren en is de kans op agressie groter. Echter, gesteld moet worden dat betrokkene na zijn adolescentie niet bekend is met verregaande impulsiviteit of agressie. Dat betekent dat betrokkene ondanks de persoonlijkheidsstoornis in "normale doen" geacht kan worden zijn gedrag te controleren, ook als sprake is van stressvolle of onoverzichtelijke omstandigheden. De PTSS heeft hem in dit vermogen echter beperkt. (…)
Er wordt geadviseerd betrokkene beide ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen."
Op 11 februari 2019 heeft [naam psycholoog 2] , klinisch psycholoog, ook aanvullend gerapporteerd, inhoudende:
"Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was tevens sprake van een posttraumatische stressstoornis bij betrokkene die hij heeft ontwikkeld na een mishandeling in 2013 en die na een mishandeling in 2016 (drie weken voor het ten laste gelegde) zich weer in volle hevigheid aandiende. (…) De gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken heeft in het ten laste gelegde een ondergeschikte rol gespeeld. (…) Ondergetekende concludeert dat betrokkene weliswaar zicht had op het wederrechtelijke van zijn handelen, maar dat hij door de posttraumatische stressstoornis (in beduidend mindere mate en op indirecte wijze door de persoonlijkheidspathologie) sterk verminderd in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt dan ook om betrokkene het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen."
Het hof verenigt zich met de bevindingen van de deskundigen over de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om de bewezenverklaarde feiten de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Verdachte is derhalve strafbaar, zij het in verminderde mate, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 8 oktober 2016 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door het slachtoffer met een vuurwapen gericht en van geringe afstand in zijn borst te schieten. Het behoeft geen betoog dat dit een zeer ingrijpende en beangstigende gebeurtenis voor het slachtoffer moet zijn geweest, waarbij hij kon vrezen voor zijn leven. Het is niet aan de verdachte te danken geweest dat het slachtoffer dit heeft overleefd. De verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is ernstig gewond geraakt en heeft blijvend letsel opgelopen. Uit de door mr. Figge, namens het slachtoffer, naar voren gebrachte informatie begrijpt het hof dat het slachtoffer medisch gezien nog immer geconfronteerd wordt met de gevolgen van het schietincident. Het betreft ernstige gevolgen die zich deels nu pas openbaren. Het slachtoffer zal moeten leren leven met de gevolgen van de daad van de verdachte. Dit alles heeft niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk een enorme impact op het slachtoffer. Poging tot doodslag is een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, zeker als daarvan sprake is in de huiselijke sfeer van een verjaardagsfeest met diverse gasten.
De verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen en munitie. Verboden wapenbezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee, welke risico’s zich in de onderhavige zaak ook daadwerkelijk hebben geopenbaard. Verdachte stelt het vuurwapen met munitie in de bosjes te hebben gevonden. Het hof gelooft verdachte hierin niet. In het verleden is onder verdachte tweemaal eerder een vuurwapen aangetroffen waarbij verdachte telkens verklaarde het wapen in de bosjes te hebben gevonden.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit het Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte in het verleden meermalen met justitie in aanraking is gekomen. De verdachte is onherroepelijk tot gevangenisstraffen veroordeeld wegens onder meer vermogens- en geweldsdelicten. Ook is de verdachte drie keer eerder veroordeeld voor verboden wapenbezit. Deze straffen hebben de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (ernstige) strafbare feiten.
Zoals hiervoor onder strafbaarheid van de verdachte is overwogen zijn in de onderhavige zaak diverse rapportages opgemaakt omtrent de persoon van verdachte. Vermeldenswaard is dat de rapporteurs uit 2016/2017 op onderdelen een ander beeld van de verdachte schetsen en tot andere conclusies komen dan de rapporteurs in 2019. In 2016/2017 wordt het recidiverisico als hoog ingeschat terwijl in 2019, na behandeling tijdens de detentie van verdachte voor de PTSS, het recidiverisico is verlaagd naar laag/matig.
Met betrekking tot het recidiverisico en een eventueel op te leggen maatregel heeft [naam psychiater 3] , psychiater, in het eerdergenoemde rapport van 2019 het volgende gerapporteerd:
"Alhoewel op basis van de voorgeschiedenis in combinatie met de beschreven persoonlijkheidsproblematiek de kans op antisociaal gedrag bestaat en nieuwe contacten met justitie duidelijk vergroot is, kan niet worden gesproken van een hoog risico op herhaling van een geweldsdelict. Hierbij speelt met name een rol dat betrokkene vele jaren gefunctioneerd heeft zonder dat hij is gekomen tot geweld. (…)
Op grond van het feit dat het recidiverisico als het gaat om ernstig geweld als laag tot hooguit matig wordt ingeschat, en op grond van het feit dat de inmiddels behandelde PTSS als belangrijkste risico bevorderende factor was en het risico thans voornamelijk samenhangt met situationele factoren, wordt nadrukkelijk niet het advies om de maatregel tbs op te leggen gegeven."
Psycholoog [naam psycholoog 2] heeft daaromtrent het volgende gerapporteerd:
"Op basis van de gestructureerde risicotaxatie kan worden geconcludeerd dat met de behandeling van de posttraumatische stressstoornis het recidiverisico sterk is afgenomen. (…) Nu de posttraumatische stressstoornis afdoende behandeld is, kan betrokkene vanuit de antisociale en paranoïde persoonlijkheidskenmerken geneigd zijn om zich te bewapenen of de verdedigen. In dat opzicht kan het recidiverisico niet geheel worden uitgesloten en wordt de kans op herhaling van deze of soortgelijke strafbare feiten ingeschat als laag tot matig. (…) Nu de posttraumatische stressstoornis in 2017 afdoende is behandeld, zijn de belangrijkste risicofactoren in de kans op recidive niet meer aanwezig."
Ter zitting van het hof op 17 september 2020 zijn [naam psychiater 3] en [naam psycholoog 2] als deskundigen gehoord en bevraagd over de door hen uitgebrachte aanvullende rapportages. Zij zijn met name bevraagd over de doorwerking van de PTSS van de verdachte op de door hem begane strafbare feiten en het thans bestaande recidiverisico. Ter zitting van het hof hebben zij hun bevindingen en conclusies nader toegelicht en verduidelijkt. Hun conclusie - in overeenstemming met hetgeen ook is gerapporteerd - is dat verdachte de strafbare feiten hoofdzakelijk onder invloed van PTSS heeft gepleegd en dat zijn persoonlijkheidsproblematiek daarbij een ondergeschikte rol heeft gespeeld. Het recidiverisico is daardoor laag tot matig. Voor behandeling van de zogenoemde "rest problematiek" van verdachte voorkomend uit zijn persoonlijkheidsstoornis is behandeling binnen de tbs niet het juiste kader, aldus de deskundigen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf en de mate waarin de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte daarin tot uitdrukking moet worden gebracht
ook gelet op andere feiten en omstandigheden, zoals deze uit het dossier naar voren komen.
In de hierboven aangehaalde rapportages hebben de deskundigen meerdere malen opgemerkt dat verdachte niet het achterste van zijn tong liet zien. Ook het hof maakt uit de verklaringen van verdachte op dat hij niet of niet volledig openheid van zaken heeft willen geven. Zo acht het hof het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte het gebruikte vuurwapen in de bosjes heeft gevonden, evenals de vuurwapens waar verdachte - desgevraagd - in het verleden voor is veroordeeld. Ook de verklaring van verdachte dat hij in blinde paniek heeft gehandeld toen hij het latere slachtoffer in de woning van zijn moeder zag, vindt geen steun in de getuigenverklaringen van andere aanwezigen en acht het hof weinig geloofwaardig. Uit die verklaringen blijkt immers veeleer van een berekenende handelwijze, waarbij welbewust de confrontatie is opgezocht en het latere slachtoffer min of meer "in de val" is gelokt. Uit het feit dat verdachte juist over de gebeurtenissen die die avond aan het schietincident zijn voorafgegaan een andersluidende - en ongeloofwaardige - verklaring heeft gegeven maakt het hof op dat verdachte niet oprecht en doorleefd verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn daden. Deze vaststelling, die ook voor het slachtoffer [naam benadeelde partij 1] onvermijdelijk zal resulteren in extra leed en verdriet, onderstreept het belang van een serieus te nemen strafrechtelijke sanctie opdat verdachte – niet on-, maar ‘slechts’ verminderd toerekeningsvatbaar – duidelijk wordt dat zijn handelwijze volstrekt onacceptabel en niet recht te praten is.
Door de raadsman van verdachte is gesteld dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het hof is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu de totale duur van de berechting in feitelijke aanleg (procedures in eerste aanleg en hoger beroep tezamen) niet meer dan vier jaar heeft gevergd.
Het hof acht, al het voorgaande afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bevindingen en conclusies van de deskundigen [naam psychiater 3] en [naam psycholoog 2] , alsmede op het reclasseringsadvies van 4 augustus 2020, zal het hof - conform de vordering van de advocaat-generaal - afzien van het opleggen van de maatregel van tbs.

Afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis

Het hof zal, gelet op het voorgaande, het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 57.736,34, bestaande uit € 50.000,00 immateriële schade en € 7.736,34 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 35.086,34, bestaande uit € 30.000,00 immateriële schade en € 5.086,34 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft in hoger beroep primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat de vordering te complex is. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gevraagde immateriële schade dient te worden afgewezen wegens een gebrek aan onderbouwing. Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging uitsluitend de toekomstige reis- en medische kosten betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde materiële schadeposten: ziekenhuis daggeldvergoeding, kosten [naam bedrijf] , kosten medicatie, reiskosten en kosten ambulance ter hoogte van in totaal
€ 5.086,34, komen voor vergoeding in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de in hoger beroep gespecificeerde (extra) medische kosten ter hoogte van € 1.596,77. Voor wat betreft de hoogte van de schade is de vordering door de verdediging niet gemotiveerd betwist. De vordering komt het hof niet ongegrond of onrechtmatig voor.
Voor wat betreft de gevraagde immateriële schadevergoeding overweegt het hof het volgende. Het hof heeft de gemotiveerde, door de verdediging op dit onderdeel niet inhoudelijk betwiste, stellingen van de benadeelde partij in aanmerking genomen. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten. Vastgesteld wordt dat het onrechtmatige handelen van verdachte zeer diep heeft ingegrepen in het leven nadien van de benadeelde partij. De benadeelde partij is als gevolg van het handelen van verdachte ernstig gewond geraakt. De benadeelde partij heeft blijvend lichamelijk letsel en er is sprake van geestelijk letsel.
De hoogte van immateriële schadevergoeding dient als overwogen naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof acht - net als de rechtbank- alles afwegende een bedrag van € 30.000,00 billijk.
Verdachte is tot vergoeding van voormelde materiële en immateriële schade gehouden zodat de vordering tot na te melden bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.183,00, bestaande uit € 10.000,00 immateriële schade en € 1.183,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.488,00, bestaande uit € 5.000,00 immateriële schade en
€ 488,00 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het met betrekking tot de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam van 7 oktober 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, parketnummer 13-703139-13. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 36.683,11 (zesendertigduizend zeshonderddrieëntachtig euro en elf cent) bestaande uit € 6.683,11 (zesduizend zeshonderddrieëntachtig euro en elf cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 36.683,11 (zesendertigduizend zeshonderddrieëntachtig euro en elf cent) bestaande uit € 6.683,11 (zesduizend zeshonderddrieëntachtig euro en elf cent) materiële schade en
€ 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 218 (tweehonderdachttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 oktober 2016.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering tenuitvoerlegging

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2013, parketnummer 13-703139-13, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 1 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. W. Foppen en A.J. Rietveld zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.