ECLI:NL:GHARL:2020:789

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
18/01046
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing naar rechtbank wegens schending van de goede procesorde in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2018. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de onroerende zaak had vastgesteld op € 281.000, ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat de goede procesorde was geschonden, omdat zijn gemachtigde te laat was voor de zitting. De gemachtigde had zich op de verkeerde verdieping gemeld en was pas tien minuten na aanvang van de zitting toegelaten. Het Hof oordeelde dat de rechtbank had moeten wachten op de komst van de gemachtigde, aangezien de vertraging minimaal was en de zaak niet zo dringend was dat dit niet kon. Het Hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling, waarbij het belang van de gemachtigde om zijn standpunten naar voren te brengen zwaarder woog dan de planning van de rechtbank. Het Hof heeft tevens bepaald dat de griffier het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden en de proceskosten vastgesteld op € 1.050.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/01046
uitspraakdatum: 28 januari 2020
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2018, nummer UTR 18/134, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 66 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 281.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2017 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 296,17.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een tussenwoning uit 1904 gelegen op een perceel van 69 m2.

3.Geschil

Primair is in geschil of de goede procesorde is geschonden. Subsidiair is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de Rechtbank de goede procesorde heeft geschonden. De gemachtigde en de heffingsambtenaar waren op 31 oktober 2018 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van een aantal zaken bij de Rechtbank. De onderhavige zaak was als eerste geappointeerd, om 9.00 uur. De gemachtigde had zich in eerste instantie gemeld bij de bodebalie op de vierde verdieping van het gerechtsgebouw, waar de dag daarvoor een zitting had plaatsgevonden. Hij werd verwezen naar de derde verdieping. De gemachtigde heeft kort voor de zitting gebeld dat hij in de rij stond bij de balie op de derde verdieping van de gerechtsgebouw en iets te laat zou komen. Uiteindelijk bleek de zitting plaats te vinden op de begane grond. Ongeveer tien minuten na aanvang van de zitting is de gemachtigde tot de zittingzaal toegelaten en heeft hij te horen gekregen dat het beroep van belanghebbende reeds was behandeld en dat het onderzoek niet zou worden overgedaan. De gemachtigde heeft in zijn brief van 1 november 2018 aan de Rechtbank over deze gang van zaken geklaagd en verzocht het onderzoek te heropenen. De Rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De gemachtigde verzoekt om terugwijzing naar de Rechtbank, zodat de zaak daar inhoudelijk kan worden behandeld. De heffingsambtenaar heeft de door de gemachtigde geschetste gang van zaken niet bestreden.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank de goede procesorde heeft geschonden door niet een paar minuten op de komst van de gemachtigde te wachten. Het Hof wijst er in dat verband op dat de gemachtigde had gebeld dat hij was vertraagd omdat hij zich in eerste instantie op de verkeerde verdieping van het gerechtsgebouw had gemeld en nu in de rij stond bij de bodebalie, dat de opgelopen vertraging slechts tien minuten was en dat belanghebbende en de wederpartij waren uitgenodigd voor de handeling van meerdere zaken zodat een oponthoud van enkele minuten eenvoudig had kunnen worden ingelopen. Gelet hierop kon de Rechtbank in alle redelijkheid niet tot de conclusie komen dat het belang van de gemachtigde om namens belanghebbende zijn standpunten naar voren te brengen en te reageren op hetgeen zitting zou voorvallen minder zwaarwegend was dan het belang van de Rechtbank om de hand te houden aan haar planning (de zittingslijst). Het Hof betrekt hierbij tevens de discussie die ter zitting van het Hof is ontstaan over de staat van de onroerende zaak en de gang van zaken rond de verbouwing tot meerdere appartementen. Het Hof zal de zaak daarom terugwijzen naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling ter zitting.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de griffier aan belanghebbende het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525).
Of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten dient door de Rechtbank te worden bepaald.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– wijst de zaak terug naar de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050,
– gelast dat de griffier aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 28 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 januari 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.