In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vader en zijn zoon over de terugbetaling van leningen die de vader aan de zoon heeft verstrekt. De vader, [appellant], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen zijn zoon, [geïntimeerde], voor het restant van twee leningen, die samen een bedrag van € 92.358,59 vertegenwoordigen. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat is vastgesteld dat de zoon volledig aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan. De zoon heeft in januari 2014 een bedrag van € 225.289,- aan zijn vader betaald, wat volgens de rechtbank de volledige aflossing van de leningen vertegenwoordigt. De vader heeft in hoger beroep de grieven tegen deze beslissing ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vordering te onderbouwen.
Het hof heeft vastgesteld dat de zoon, [geïntimeerde], de leningen heeft afgelost en dat er geen openstaand bedrag meer is. De vader heeft geen aanspraak meer gemaakt op rente na de aflossing in januari 2014, wat ook door het hof als een indicatie wordt gezien dat de zoon zijn verplichtingen is nagekomen. De vader heeft geprobeerd zijn eis te wijzigen in hoger beroep, maar het hof heeft deze wijziging buiten beschouwing gelaten omdat deze te laat was ingediend. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van het hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.