ECLI:NL:GHARL:2020:7800

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
200.240.609
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor ondeugdelijke installatie van koel- en diepvriescel en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen BG Winkelinventaris B.V. en een particuliere ondernemer, [geïntimeerde], over de ondeugdelijke installatie van een koel- en diepvriescel. BG Winkelinventaris heeft in februari 2015 een koel- en diepvriescel geleverd en geïnstalleerd bij [B], een afhaal- en eetgelegenheid voor vis. Na de installatie bleek de koel- en diepvriescel niet naar behoren te functioneren, wat leidde tot schade voor [geïntimeerde]. Hij heeft een deskundige ingeschakeld, Hanselman, die concludeerde dat de installatie ondeugdelijk was. [geïntimeerde] vorderde schadevergoeding voor herstelkosten, huur van tijdelijke vriesruimte, bederf van vis en expertisekosten. BG Winkelinventaris heeft een tegenvordering ingediend voor onbetaalde facturen van geleverde koelcelrekken. De kantonrechter heeft in eerste aanleg BG Winkelinventaris veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.738,00, maar BG Winkelinventaris ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat BG Winkelinventaris in verzuim was en dat de schadevergoeding van [geïntimeerde] terecht was. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 15.371,94, inclusief herstelkosten, opslagkosten, bederf van waar en expertisekosten. Het hof heeft BG Winkelinventaris in de kosten van het hoger beroep veroordeeld en het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.240.609
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 5707541)
arrest van 29 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BG Winkelinventaris B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: BG Winkelinventaris,
advocaat: mr. D. Coskun,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.F.C. Keijser.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 november 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte houdende overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis van [geïntimeerde] van 12 augustus 2020;
- de op 26 augustus 2020 gehouden (meervoudige) comparitie van partijen;
- de spreekaantekeningen van BG Winkelinventaris van 26 augustus 2020;
- de spreekaantekeningen van mr. N. Üstünalp namens [geïntimeerde] van 26 augustus 2020.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het bestreden vonnis van 23 februari 2018 (hierna: het vonnis).

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. BG Winkelinventaris heeft in februari 2015 een nieuwe koel- en diepvriescel geleverd en geïnstalleerd bij [B] (de onderneming die [geïntimeerde] toen nog in de vorm van een eenmanszaak exploiteerde en nu in de vorm van een vennootschap onder firma). [B] is een afhaal- en eetgelegenheid voor vis en visproducten. Na installatie was [geïntimeerde] niet tevreden met het functioneren van de koel- en diepvriescel. [geïntimeerde] heeft een deskundige - Hanselman Expertise, hierna: Hanselman - ingeschakeld die het functioneren van de koel- en diepvriescel heeft onderzocht. De deskundige heeft (samengevat) geconcludeerd dat er sprake was van een ondeugdelijke installatie van zowel de koelcel als de diepvriescel. [geïntimeerde] vordert in deze procedure schadevergoeding van BG Winkelinventaris. De gevorderde schade bestaat uit de herstelkosten, de kosten van het huren van tijdelijke andere diepvriesruimte plus transportkosten, de kosten van bedorven vis die [geïntimeerde] heeft moeten weggooien en tot slot de kosten van de deskundige. BG Winkelinventaris heeft een tegenvordering ingediend. Zij heeft gesteld dat zij vriescelkasten heeft geleverd aan [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] de factuur hiervan, ter hoogte van € 1.815,00 (inclusief btw), nog niet heeft betaald.
3.2
De kantonrechter heeft in conventie, op vordering van [geïntimeerde] , BG Winkelinventaris veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.738,00 vermeerderd met wettelijke rente en BG Winkelinventaris in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van BG Winkelinventaris afgewezen en BG Winkelinventaris in de proceskosten veroordeeld.
3.3
BG Winkelinventaris heeft vanaf 2018 (ter uitvoering van het vonnis) in zes termijnen een bedrag van (ongeveer) € 16.500,00 aan [geïntimeerde] betaald. [geïntimeerde] heeft medio juni 2019 een nieuwe koel- en diepvriescel aangeschaft bij Danckaarts Techniek B.V. (hierna: Danckaarts) voor € 12.750,00 (ex btw). [geïntimeerde] heeft de oude koel- en diepvriescel weggegooid. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel zijn eis met betrekking tot het door hem geleden verlies als gevolg van het moeten weggooien van vis verminderd en zijn eis tot vergoeding van de herstelkosten vermeerderd. Vervolgens heeft hij nogmaals zijn eis ter zake van de herstelkosten vermeerderd bij akte van 12 augustus 2020. Hij vordert aan herstelkosten € 12.750,00, het bedrag dat hij heeft betaald voor de nieuwe koel- en vriescel.
is er sprake van een ondeugdelijke installatie door BG Winkelinventaris?
3.4
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of er sprake is van een tekortkoming door BG Winkelinventaris. [geïntimeerde] heeft zijn stelling dat er sprake was van een ondeugdelijke installatie onderbouwd met het rapport van bevindingen van Hanselman van 11 augustus 2015 (hierna: rapport Hanselman I). Hanselman constateert in dit rapport onder meer het volgende:

De diepvriescel vertoont extreem veel ijsvorming. De ijsvorming is grotendeels ontstaan door zogenaamde rijpaanslag, maar op de stellingen en vloer namen wij ook ijs waar door waterlekkage. De extreme ijsvorming door rijp is rondom de deur alsmede aan de condensor waar te nemen. Rijp ontstaat doordat vochtige warmere lucht de diepvries binnentreed. Tijdens ons bezoek sloot de deur bij lange na niet luchtdicht af en er is dus een continue toestroom van warmere lucht met de onderhavige rijpvorming tot gevolg.(…)
Wij constateerden dat er geen tracing aan/in de condensafvoer is aangebracht. Deze afvoer zal hierdoor dichtvriezen en geen condenswater meer afvoeren. (…) Aansluitend constateerden wij dat de panelen van de koel- en diepvriescel nog zijn voorzien van een beschermfolie. De panelen zijn onderling afgekit over deze folie heen.(…) Op meerdere plaatsen is het loslaten van de kitlaag al zichtbaar. De cellen zijn hierdoor niet meer luchtdicht en zal er nog meer rijpvorming plaatsvinden.”
Hanselman vermeldt in het rapport ook dat Pekave, het bedrijf dat de panelen van de koel- en diepvriescel aan BG Winkelinventaris had geleverd, aan Hanselman had verklaard dat zij ter plaatse naar de problemen was gaan kijken, daarbij had geconstateerd dat de deur van de diepvriescel niet goed afsloot en dat dit het gevolg zou zijn van het niet goed waterpas plaatsen van de koel- en diepvriescel. De conclusie van het rapport is dat de gehele opbouw van zowel de koelcel als de diepvriescel niet volgens goed vakmanschap is uitgevoerd.
3.5
BG Winkelinventaris heeft de bevindingen in het rapport van Hanselman niet, of niet voldoende weersproken. BG Winkelinventaris voert daar enkel tegen aan dat het niet goed functioneren van de vriescel het gevolg is van onjuist gebruik daarvan door [geïntimeerde] , maar zij heeft dit niet onderbouwd. Verder heeft BG Winkelinventaris nog gesteld dat er aan de vriescel is gesleuteld door een niet gecertificeerde monteur, [geïntimeerde] ’s aannemer [C] , waardoor de garantie zou zijn vervallen. [geïntimeerde] heeft dit betwist; [C] heeft het restaurant van [B] verbouwd, maar nooit aan de vriescel geklust. BG is hier niet meer op ingegaan. Anders dan BG Winkelinventaris heeft opgemerkt, heeft [geïntimeerde] dit ook nooit gesteld en blijkt het ook niet uit de overgelegde verklaring van [C] . Ook deze stelling is daarmee onvoldoende onderbouwd. Datzelfde geldt voor de stelling van BG Winkelinventaris dat zij de afschermfolie voorafgaand aan het kitwerk op uitdrukkelijk verzoek van [geïntimeerde] niet heeft verwijderd, nog daargelaten de vraag of BG Winkelinventaris als installateur niet nadrukkelijk had moeten waarschuwen voor de negatieve gevolgen daarvan. BG Winkelinventaris heeft aangevoerd dat de goederen van 2015 tot de vervanging in 2019 gewoon gekoeld en ingevroren konden worden en dat [geïntimeerde] de koel- en diepvriescel dus gewoon heeft kunnen gebruiken tot de vervanging daarvan in 2019. [geïntimeerde] heeft betwist dat hij de koel- en diepvriescel op normale wijze heeft kunnen gebruiken. Tijdens de comparitie in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij weliswaar de koel- en diepvriescel heeft gebruikt tot en met medio 2019, maar dat hij zijn bedrijfsvoering heeft aangepast op de beperktere gebruiksmogelijkheden. Hij kocht vaker in, zodat kleinere porties gekoeld of ingevroren behoefden te worden en hij zette de vriezer steeds voor korte periodes aan en uit omdat hij anders “
vonken in de vriezer zou krijgen”. Gelet op de conclusies van het rapport Hanselman I acht het hof aannemelijk dat [geïntimeerde] zijn bedrijfsvoering heeft aangepast na 2015 en dat hij de vriescel dus niet op normale wijze meer heeft kunnen gebruiken. Het hof is het daarom met de kantonrechter eens dat vast staat dat BG Winkelinventaris de vriescel ondeugdelijk heeft geïnstalleerd en dat er dus sprake is van een tekortkoming van BG Winkelinventaris.
was BG Winkelinventaris in verzuim?
3.6
BG Winkelinventaris heeft betwist dat zij in verzuim is. Zij voert aan dat zij in haar e-mail van 25 augustus 2015 heeft aangeboden om de vriescel opnieuw te installeren. In reactie hierop heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] in een brief van 3 september 2015 (samengevat) geschreven dat het opnieuw monteren van de vriescel niet voldoende is. BG Winkelinventaris is in deze brief nogmaals in de gelegenheid gesteld om het herstel voor haar rekening te nemen, maar “
dan alleen indien u zich bereid stelt om op zeer korte termijn herstelwerkzaamheden aan zowel de koel- als de diepvriescel uit te voeren, deze werkzaamheden snel en voortvarend uit te voeren conform de expliciete instructies van de deskundige [Hanselman, hof]”. De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft om een reactie met betrekking tot het herstel gevraagd uiterlijk op 7 september 2015. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 4.6 van het vonnis overwogen dat BG Winkelinventaris heeft nagelaten om na deze brief van 3 september 2015 de gebreken te herstellen en dat BG Winkelinventaris daardoor in verzuim is geraakt. Tegen dit oordeel heeft BG Winkelinventaris geen grief gericht, zodat ook het hof hiervan uitgaat.
3.7
Tijdens de comparitie in hoger beroep heeft BG Winkelinventaris voor het eerst aangevoerd dat de heer [D] van Stalenhoef Bedrijfskoeling B.V. (hierna: Stalenhoef) de koel- en diepvriescel ook na 3 september 2015 nog zou hebben willen herstellen en toen niet meer werd toegelaten door [geïntimeerde] . Zij heeft hiervan (tijdens de comparitie) getuigenbewijs aangeboden. Deze stelling behelst een nieuwe grief tegen het oordeel van de kantonrechter dat BG Winkelinventaris heeft nagelaten om na de brief van 3 september 2015 (aan te bieden) de gebreken te herstellen en dat BG Winkelinventaris daardoor in verzuim is geraakt (zie 3.6 slot). Omdat de tweeconclusieregel meebrengt dat BG Winkelinventaris al haar grieven tegen het vonnis bij memorie van grieven had moeten aanvoeren (en niet gesteld of gebleken is dat een van de uitzonderingen op die regel opgaat), gaat het hof hieraan voorbij. Ten overvloede merkt het hof nog op dat BG Winkelinventaris ook niet heeft gesteld dat zij (dan wel Stalenhoef) binnen de gestelde termijn (uiterlijk 7 september 2015) heeft gereageerd. Overigens wordt de stelling dat Stalenhoef ook ná 3 september 2015 nog zou hebben aangeboden de koelcel te willen herstellen, ook niet gesteund door zijn schriftelijke verklaring van 17 augustus 2017 (overgelegd ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg en als bijlage C bij memorie van grieven).
welke schade moet vergoed worden?
3.8
[geïntimeerde] heeft (na vermindering en vermeerdering van eis) € 20.664,63 schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag is opgebouwd als volgt:
( i) herstelkosten / vervangingskosten € 12.750,00
(ii) opslagkosten en transportkosten € 4.560,00
(iii) bederf van waar € 2.561,63
(iv) expertisekosten € 793,00
( i)
herstelkosten
3.9
De kantonrechter heeft in het vonnis een bedrag van € 6.500,00 aan herstelkosten toegewezen. Dit bedrag was gebaseerd op een aanvullende rapportage van Hanselman (hierna: Hanselman II) van 20 juni 2016. In een derde rapport opgesteld door Hanselman (rapport van 23 oktober 2018, hierna: Hanselman III) zijn de kosten van herstel, na bestudering van een offerte van de firma Danckaarts van 11 oktober 2018, opnieuw geraamd, waarbij Hanselman uitkwam op € 7.457,31. [geïntimeerde] heeft vervolgens in het incidenteel appel zijn eis ter zake van de herstelkosten vermeerderd en € 7.457,31 gevorderd.
3.1
[geïntimeerde] heeft vervolgens bij akte van 12 augustus 2020, twee weken voor de comparitie in hoger beroep, zijn eis (nogmaals) vermeerderd, tot een bedrag van € 12.750,00. Dit bedrag is gebaseerd op een (nieuwe) offerte van Danckaarts van 23 april 2019 voor de levering en installatie van een nieuwe koel- en diepvriescel. [geïntimeerde] heeft deze koel- en diepvriescel inmiddels door Danckaarts laten installeren. Tegen deze eisvermeerdering heeft BG Winkelinventaris desgevraagd tijdens de comparitie geen formeel bezwaar gemaakt. Zij heeft ter comparitie (uitgebreid) inhoudelijk gereageerd op de eisvermeerdering en haar bezwaren tegen de (hoogte van) de gevorderde herstelkosten kenbaar gemaakt. Nu de vermeerdering van eis bovendien een nadere uitwerking is van de al eerder door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding, oordeelt het hof dat de vermeerdering van eis bij akte van 12 augustus 2020 toelaatbaar is.
3.11
BG Winkelinventaris heeft de ramingen van de herstelkosten door Hanselman niet (gemotiveerd) betwist. Bij memorie van grieven heeft zij tegen het overnemen van die begroting door de kantonrechter enkel aangevoerd dat de gevorderde herstelkosten niet in verhouding staan tot de aanschafwaarde en ook na de eisvermeerdering bij memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep, heeft BG Winkelinventaris niet aangegeven dat en waarom de laatste raming van Hanselman niet klopt. Wel heeft BG Winkelinventaris de bij akte vermeerdering eis gestelde hoogte van de herstelkosten van € 12.750,00 betwist. Zij voert (samengevat) aan dat [geïntimeerde] “
op kosten van BG” een nieuwe vriescel heeft laten plaatsen in 2019, terwijl [geïntimeerde] de oude vriescel tussen 2015 en 2019 wel nog heeft kunnen gebruiken. BG Winkelinventaris betoogt ook dat er geen rekening is gehouden met de restwaarde van de onderdelen. Volgens BG Winkelinventaris had de oude diepvries- en koelcel in mei 2016 nog een waarde van € 3.000,00 en was er in ieder geval sprake van een schrootwaarde in 2019. [geïntimeerde] heeft zonder overleg met BG Winkelinventaris de koel- en diepvriescel weggegooid, zodat een eventuele rest- of schrootwaarde daarmee verloren is gegaan. [geïntimeerde] heeft betwist dat de onderdelen nog een restwaarde hadden. De motoren vielen constant uit en waren onbruikbaar, aldus [geïntimeerde] .
3.12
Het hof moet zelfstandig de schade vaststellen en gaat bij de begroting van de redelijke herstelkosten uit van de bevindingen van Hanselman. Hanselman is immers de eigen deskundige van [geïntimeerde] en heeft in deze zaak drie rapportages geschreven, waar [geïntimeerde] zijn vorderingen (tot en met zijn eisvermeerdering in incidenteel hoger beroep) op heeft gebaseerd. In het rapport Hanselman III wordt verwezen naar een offerte van Danckaarts van 11 oktober 2018. Uit dit rapport volgt dat Hanselman van oordeel is dat deze offerte te hoog is (het arbeidsloon wordt onder meer twee keer opgevoerd). Hanselman raamde de herstelkosten (na kennisneming van die offerte van Danckaarts) op 23 oktober 2018 op € 7.457,31. Hierbij is er, zo volgt uit dit rapport, rekening mee gehouden dat de motor met een deel van het leidingwerk gehandhaafd kon worden en dat ook de verdampers weer hergebruikt konden worden. [geïntimeerde] heeft in het licht hiervan onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de offerte van Danckaarts van 23 april 2019 (een half jaar na de door Hanselman beoordeelde offerte van 23 oktober 2018) redelijkerwijs zou moeten leiden tot een circa € 5.000,00 hogere raming van herstelkosten.
3.13
Het hof zal de schadepost ter zake van de herstelkosten daarom begroten op en toewijzen tot het bedrag van € 7.457,31, de door deskundige Hanselman in rapport Hanselman III geraamde herstelkosten. Daarbij acht het hof van belang dat in dit bedrag rekening is gehouden met hergebruik van onderdelen. [geïntimeerde] heeft de stelling van BG Winkelinventaris dat dit mogelijk was, niet voldoende bestreden (en heeft BG Winkelinventaris ook niet op de hoogte gesteld van verwijdering en afvoer van de oude koel- en diepvriescel). Met het volgen van de raming van Hanselman III en het daarbij voorbijgaan aan de prijs die [geïntimeerde] uiteindelijk betaald heeft voor een nieuwe koel- en vriescel, acht het hof bovendien voldoende verdisconteerd dat [geïntimeerde] in 2019 een volledige nieuwe koel- en diepvriescel heeft verkregen.
(ii)
Opslagkosten, transportkosten en (iii) bederf van waar
3.14
[geïntimeerde] heeft gesteld dat in april 2015 de vriescel geheel is uitgevallen en dat hij daardoor vanaf april tot en met september 2015 externe vriesruimte heeft moeten huren om zijn vis op te slaan. De factuur hiervan, inclusief transportkosten, bedraagt € 4.560,00. [geïntimeerde] heeft van de betaling van dit bedrag in hoger beroep een betaalbewijs overgelegd (productie 30). [geïntimeerde] heeft (na vermindering van eis in hoger beroep) daarnaast een bedrag van € 2.561,63 gevorderd omdat hij – als gevolg van het uitvallen van de vriescel in april 2015 – vis heeft moeten weggooien. In hoger beroep heeft hij deze vordering onderbouwd met inkoopfacturen van [E] van 3 en 10 april 2015 (productie 26 en 27 bij memorie van antwoord) en een verklaring van de heer [F] van 17 oktober 2018. [F] heeft verklaard dat [geïntimeerde] in 2015 20 emmers ontdooide vis heeft weggegooid en dat [F] de inhoud van de emmers heeft gecontroleerd. [F] verklaart ook dat hij heeft bijgehouden wat er weggegooid werd, omdat hij het een flink bedrag vond.
3.15
BG Winkelinventaris heeft niet betwist dat [geïntimeerde] kosten heeft gemaakt voor het huren van externe vriesruimte, maar zij betwist (samengevat) wel de noodzaak van het maken van deze kosten. Daarnaast voert BG Winkelinventaris aan dat [geïntimeerde] geen factuur van de afvalverwerkingskosten van de bedorven vis heeft ingediend.
3.16
Vaststaat dat de vriescel (in ieder geval) vanaf april 2015 niet deugdelijk functioneerde en dat de deur van de vriescel niet goed sloot, waardoor warme lucht de vriescel kon binnenkomen. [geïntimeerde] heeft direct in februari 2015 per WhatsApp geklaagd dat hij niet tevreden was met de uitgevoerde werkzaamheden. Hij heeft gesteld dat in april 2015 de vriezer geheel is uitgevallen. Dit is door BG Winkelinventaris niet (voldoende) betwist. Met de kantonrechter acht het hof het voldoende aannemelijk dat als gevolg van die gebreken de vis niet op de juiste temperatuur kon worden bewaard, dat de in april 2015 aan [geïntimeerde] geleverde vis daardoor onverkoopbaar was geworden en dat hij deze heeft moeten weggooien. Met de inkoopfacturen van de gekochte vis en de verklaring van [F] , heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd dat hij de vis heeft weggegooid en welke waarde deze vis vertegenwoordigde. Het argument van BG Winkelinventaris dat [geïntimeerde] geen factuur van de afvalverwerkingskosten van de bedorven vis heeft ingediend, kan haar niet baten. [geïntimeerde] heeft, onder meer met de verklaring van zijn medevennoot [G] tijdens de comparitie in hoger beroep, voldoende onderbouwd dat bij het weggooien van vis geen afvalkosten betaald hoeven worden. Hierop is BG Winkelinventaris niet meer ingegaan. Bij gebreke van een voldoende concrete stelling, komt het hof aan bewijslevering niet toe. Bovendien is het door BG Winkelinventaris gedane bewijsaanbod slechts in algemene termen gedaan.
3.17
Het hof acht het ook voldoende aannemelijk dat als gevolg van het slechte functioneren van de koel- en vriescel [geïntimeerde] vanaf april 2015 zijn vis noodgedwongen tijdelijk elders heeft moeten bewaren. [geïntimeerde] kan niet worden verweten dat hij daartoe een vriescel heeft gehuurd elders in de stad. Hij exploiteert immers een afhaal- en eetgelegenheid voor vis en visproducten en dient in het kader van zijn bedrijfsuitoefening de vis op deugdelijke wijze te bewaren. Het hof acht het ook redelijk dat [geïntimeerde] de daarbij horende extra transportkosten heeft gevorderd. BG Winkelinventaris heeft wat betreft de hoogte van de gevorderde bedragen niet voldoende gemotiveerd geklaagd. De gevolgschade van € 4.560,00 en € 2.561,63 zal dan ook worden toegewezen.
(iv)
kosten expertise
3.18
[geïntimeerde] heeft een bedrag van € 793,00 gevorderd voor de expertisekosten van Hanselman. Niet betwist is dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Naar het oordeel van het hof was het inschakelen van de deskundige door [geïntimeerde] redelijkerwijs noodzakelijk ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en zijn de gemaakte kosten naar hun omvang ook redelijk, zodat deze post (op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW) eveneens zal worden toegewezen.
moet [geïntimeerde] de koelcelrekken betalen?
3.19
In eerste aanleg heeft BG Winkelinventaris in reconventie een bedrag van € 1.815,00 gevorderd. BG Winkelinventaris heeft dit onderbouwd door te stellen dat zij - tegelijkertijd met de levering van de koel- en diepvriescel - koelcelrekken heeft geleverd aan [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] de factuur hiervan niet heeft betaald. In hoger beroep heeft BG Winkelinventaris dit nader onderbouwd met een orderbevestiging van 27 februari 2015, een pakbon van diezelfde datum en twee betalingsherinneringen. [geïntimeerde] heeft betwist dat hij koelcelrekken heeft besteld bij en geleverd heeft gekregen van BG Winkelinventaris. [geïntimeerde] voert tevens aan dat de handtekening op de pakbon en de orderbevestiging niet van hem is en heeft - om dit aan te tonen - een kopie van de handtekening uit zijn paspoort overgelegd. Hij voert bovendien aan dat hij op de gestelde dag van aflevering van de koelcelrekken de enige was die in [B] aanwezig was en dat – nu het niet zijn handtekening is – niemand van [B] voor akkoord getekend kan hebben. Bovendien is de handtekening op de pakbon (die gelijk is aan de handtekening op de orderbevestiging) geplaatst boven “
Akkoord magazijnmedewerker”, wat erop duidt dat getekend is door een medewerker van BG Winkelinventaris, aldus [geïntimeerde] .
3.2
Op BG Winkelinventaris rust de stelplicht en bewijslast dat er een overeenkomst tot levering van koelcelrekken tot stand is gekomen. Het hof constateert (met BG Winkelinventaris) dat de handtekening in het paspoort van [geïntimeerde] niet overeenkomt met de handtekening op de pakbon en de orderbevestiging. Het had op de weg van BG Winkelinventaris gelegen - gezien de gemotiveerde en met het paspoort onderbouwde betwisting dat de handtekening van [geïntimeerde] afkomstig was - om nader te onderbouwen van wie de handtekening afkomstig was. [H] , bestuurder van BG Winkelinventaris, heeft desgevraagd tijdens de comparitie in hoger beroep gezegd dat hij geen navraag heeft gedaan bij zijn medewerkers om te achterhalen van wie de handtekening in kwestie zou kunnen zijn. BG Winkelinventaris had evenmin een verklaring voor het feit dat de handtekening op de pakbon boven “
Akkoord magazijnmedewerker” stond en niet boven “
Akkoord klant voor ontvangst”. BG Winkelinventaris heeft daarnaast geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt hoe en wanneer de koelcelrekken zijn besteld en hoe en wanneer de levering heeft plaatsgevonden. BG Winkelinventaris heeft gelet op dit alles onvoldoende onderbouwd gesteld dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Om die reden komt het hof niet toe aan bewijslevering.

4.De slotsom

4.1
De conclusie is dat het principaal hoger beroep faalt. Het incidenteel hoger beroep slaagt, behalve wat de tweede eisvermeerdering bij akte van 12 augustus 2020 betreft. Het eindvonnis van 23 februari 2018 zal worden vernietigd voor zover BG Winkelinventaris daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag € 14.738,00. In plaats daarvan zal worden toegewezen (€ 7.457,31 + € 4.560,00 + € 2.561,63 + € 793,00 =) € 15.371,94. Voor het overige wordt het vonnis bekrachtigd. Tegen de ingangsdata van de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen zijn geen grieven gericht, zodat het hof uitgaat van dezelfde ingangsdata als in het vonnis vermeld.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof BG Winkelinventaris in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen. Omdat in het incidenteel hoger beroep beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
4.3
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat € 2.148,00 (2 punten x tarief II)
4.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 23 februari 2018 met uitzondering van de veroordeling onder 5.1, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt BG Winkelinventaris om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 15.371,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.457,31 vanaf 7 september 2015 tot aan de dag van volledige betaling en over € 7.914,63 vanaf 28 oktober 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt BG Winkelinventaris in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 726 voor griffierecht en € 2.148,00 voor salaris advocaat, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt BG Winkelinventaris in de nakosten, begroot op € 246,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval BG Winkelinventaris niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het incidenteel hoger beroep draagt;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, L.A. de Vrey en S.M. Kingma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 september 2020.