Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: betrokkene,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondercuratelestelling van betrokkene, die in eerste aanleg door de kantonrechter was uitgesproken. Betrokkene, geboren in 1972 en sinds 2014 weduwe, had verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en stelde dat de ondercuratelestelling een te vergaande maatregel was. Ze had haar leven weer op orde gebracht na een moeilijke periode en vond dat ze zonder ondercuratelestelling kon functioneren. De curator daarentegen stelde dat betrokkene door haar geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat was om haar belangen zelf te behartigen en dat externe sturing noodzakelijk was.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder het psychologisch onderzoek dat aantoont dat betrokkene functioneert op een zeer laag niveau en veel externe begeleiding nodig heeft. Het hof concludeert dat de ondercuratelestelling de meest passende voorziening is, omdat betrokkene niet in staat is om de gevolgen van haar daden te overzien en daardoor kwetsbaar is voor misbruik. De beslissing van de kantonrechter om betrokkene onder curatele te stellen, werd bekrachtigd, waarbij het hof benadrukte dat een minder ingrijpende maatregel zoals onderbewindstelling niet voldoende bescherming zou bieden.
De uitspraak benadrukt het belang van het zelfbeschikkingsrecht van betrokkene, maar ook de noodzaak van bescherming in situaties waarin iemand niet in staat is om adequaat voor zichzelf te zorgen. Het hof heeft de grieven van betrokkene verworpen en de beschikking van de kantonrechter bevestigd, waarmee de ondercuratelestelling werd gehandhaafd.