ECLI:NL:GHARL:2020:7748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
21-001418-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens onvoldoende bewijs en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in Syrië in 2003, was aangeklaagd voor het plegen van ontuchtige handelingen met een benadeelde partij in Harderwijk op 19 september 2018. De rechtbank had eerder een vonnis gewezen, maar de verdachte heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 september 2020 heeft het hof het bewijs en de verklaringen van de betrokkenen beoordeeld.

De advocaat-generaal stelde dat er voldoende bewijs was voor een veroordeling, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de getuige, die pas vier maanden na het incident was afgelegd, niet betrouwbaar was. Het hof concludeerde dat de verklaring van de getuige niet tot het bewijs kon worden gebezigd, omdat deze mogelijk beïnvloed was door het tijdsverloop en de werkrelatie met de benadeelde partij.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de aangifte van de benadeelde partij onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. Hierdoor was er niet genoeg wettig bewijs om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde. Tevens verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het tenlastegelegde handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001418-20
Uitspraak d.d.: 29 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 10 maart 2020 met parketnummer 05-086494-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. Nijhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2018 te Harderwijk, [benadeelde] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door meermalen, althans eenmaal (telkens) onverhoeds zijn hand in de broek van die van [benadeelde] te steken en/of de billen van die van [benadeelde] te betasten;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring.
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak. De raadsman heeft daartoe onder andere, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er naast de aangifte onvoldoende steunbewijs is om te komen tot een bewezenverklaring. De verklaring van getuige [getuige] is pas op 22 januari 2019, een kwartaal na het gebeuren, afgelegd. In de tussentijd heeft hij meerdere gesprekken met aangeefster én verdachte gevoerd over het gebeuren. Het is dan ook de vraag hoe accuraat zijn weergave van hetgeen hij heeft gehoord in het kantoortje is geweest. Verder is [getuige] volgens de raadsman ook niet consistent in zijn verklaring.
Het hof overweegt het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij kauwgom van de broek van aangeefster heeft gehaald. Hij heeft ten stelligste ontkend (daarbij) met zijn hand in de broek van aangeefster te zijn gegaan en daarmee lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte op het essentiële punt uiteen. De vraag is vervolgens of de verklaring van aangeefster in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Het enige bewijsmiddel in het dossier dat de aangifte zou kunnen ondersteunen is de verklaring van getuige [getuige] , de teamleider van aangeefster. Deze verklaring is echter pas vier maanden na het gebeuren afgelegd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat door het tijdsverloop in combinatie met het contact dat voortvloeit uit de werkrelatie tussen aangeefster en [getuige] , niet valt uit te sluiten dat de herinnering van [getuige] (onbewust) is beïnvloed. Deze verklaring zal dan ook niet tot het bewijs worden gebezigd. Aldus is het hof van oordeel dat de aangifte te weinig steun vindt in andere bewijsmiddelen en er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, zodat verdachte van het tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.050,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 215,99. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 29 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 29 september 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. W.C.S. Huijbers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.