In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 4 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank had ook een vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot € 100,-, vermeerderd met wettelijke rente, en de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2], omdat deze zich niet opnieuw had gevoegd in het strafproces. Het hof heeft het vonnis op dat punt vernietigd, maar de overige beslissingen van de rechtbank bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij mr. L.J. Bosch als voorzitter fungeerde. De zaak werd behandeld op de zitting van 7 september 2020, waarbij het hof ook kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal tot vrijspraak van de verdachte.