ECLI:NL:GHARL:2020:7662

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
200.254.888
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en deskundigenonderzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.L. Witteveen, had in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland te vernietigen. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door [C], was verweerder in deze procedure. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel (GI) en de gezinshuisouders van gezinshuis [A] waren als overige belanghebbenden aangemerkt.

Het hof heeft in zijn beschikking verwezen naar een eerder deskundigenonderzoek dat op 25 maart 2020 was uitgevoerd. Dit onderzoek concludeerde dat er bij de minderjarige geen sprake was van een reactieve hechtingsstoornis, maar wel van gedragsproblemen en traumatische jeugdervaringen. De moeder was de enige constante figuur in het leven van de minderjarige en was bereid om een actieve rol te spelen in zijn leven. De deskundige adviseerde om een proces van thuisplaatsing te starten, waarbij de moeder het gezag over de minderjarige diende te behouden.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een brief van 29 april 2020 aangegeven dat er geen reden was om te concluderen dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Het hof heeft deze conclusie onderschreven en vastgesteld dat niet voldaan werd aan de gronden voor gezagsbeëindiging zoals opgesomd in artikel 1:266 BW. Het hof heeft daarom het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder afgewezen en de eerdere beschikking vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.254.888
(zaaknummer rechtbank Gelderland 342805)
beschikking van 24 september 2020
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
Raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI,
en
de gezinshuisouders van gezinshuis [A],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 31 december 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een rapport forensisch psychologisch onderzoek van 25 maart 2020;
  • een brief van de GI van 28 april 2020, en
  • een brief van de raad van 29 april 2020.
1.3
Op 1 september 2020 is de mondelinge behandeling voortgezet. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Krol, kantoorgenoot van mr. Witteveen. Namens de raad is [C] verschenen. Namens de GI is [D] verschenen.
De gezinshuisouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van
31 december 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang, een deskundigenonderzoek bevolen teneinde aan het hof bericht uit te brengen omtrent de in die beschikking onder 2.3 vermelde vragen en in dat kader aan het hof advies uit te brengen, drs. [E] benoemd tot deskundige en verder iedere beslissing aangehouden.
2.3
Thans ligt voor het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.4
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
2.5
Uit het rapport forensisch psychologisch onderzoek van 25 maart 2020 (verder: het rapport) blijkt onder meer het volgende. Drs. [E] (verder: de onderzoeker) concludeert dat bij [de minderjarige] geen sprake is van een reactieve hechtingsstoornis. Wel heeft hij gedragsproblemen (ADHD) en traumatische jeugdervaringen. De situatie bij de moeder is niet meer onveilig. De moeder is de enige continue figuur gebleken in het leven van [de minderjarige] . De moeder is trouw bij hem op bezoek gekomen alle jaren door. De moeder is bereid en gemotiveerd om een actieve rol te spelen in het leven van [de minderjarige] en zij wil zich inzetten om een thuis voor [de minderjarige] te zijn. De onderzoeker adviseert om vanuit het (professionele) gezinshuis waar [de minderjarige] thans verblijft een proces van thuisplaatsing te starten. Dit dient stapsgewijs en geleidelijk te verlopen. De onderzoeker stelt voorwaarden voor het toewerken naar een plaatsing thuis. Zij adviseert in het verlengde van die voorwaarden dat er geen gezagsbeëindigende maatregel komt en dat de moeder het gezag over [de minderjarige] houdt.
2.6
In voornoemde brief van 29 april 2020 stelt de raad dat hij geen reden heeft anders te concluderen dan het rapport, hetgeen maakt dat niet langer gesteld kan worden dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. De raad concludeert dat niet wordt voldaan aan de gronden van artikel 1:266 BW. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen. De raad heeft dit verzoek ter mondelinge behandeling herhaald.
2.7
Het hof onderschrijft voornoemd advies in het rapport voor zover hier van belang, namelijk dat de moeder het gezag over [de minderjarige] dient te houden en neemt dit, na eigen onderzoek, over. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ook de GI ter mondelinge behandeling heeft verklaard zich te kunnen vinden in de conclusies omtrent het gezag. In dat verband heeft de GI toegelicht dat de kinderrechter bij beschikking van 25 augustus 2020 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft verlengd voor de duur van een jaar en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft verlengd voor de duur van slechts een half jaar. De GI is, in samenspraak met de moeder en de gezinshuisouders, bezig met het maken van een gedegen plan voor een gefaseerde terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder.
Het hof stelt vast dat niet wordt voldaan aan de gronden voor gezagsbeëindiging zoals opgesomd in artikel 1: 266 BW, zodat het oorspronkelijk inleidend verzoek van de raad dient te worden afgewezen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 november 2018, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige] en de benoeming van de GI tot voogd alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E.B. Knottnerus en J.H. Lieber, bijgestaan door de griffier, en is op 24 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.