Uitspraak
Cadans,
[geïntimeerde],
1.1 Het verloop van de procedure in eerste aanleg
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het appelexploot van 8 oktober 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord;
- de pleitnotities van mrs. Bungay en Duinker in het schriftelijk pleidooi en de door
Cadans voorafgaand aan dat pleidooi overgelegde producties.
3.De vaststaande feiten
mr. W.L.R. Schuurmans (hierna: mr. Schuurmans) onder meer:
“
De dagvaarding namens Leveste, in drievoud, stelde jij mij gisteren ter hand. Gedagvaard zijn tegen de schriftelijke roldatum van 29 oktober a.s., S2 Beheer BV, S2 Vastgoed X BV en jij in persoon.Omdat wij gezamenlijk concludeerden, dat namens de twee vennootschappen voornoemd in redelijkheid geen verweer valt te voeren in deze procedure, spraken wij af, dat ik mij op 29 oktober 2014 enkel namens jou in persoon als advocaat zal stellen bij de rechtbank. Wij spraken af, dat de vennootschappen S2 Beheer BV en S2 Vastgoed X BV in deze procedure verstek zullen laten gaan, waardoor de rechtbank normaliter een veroordelend vonnis tegen hen zal uitspreken.Namens jou in persoon zal dan wel verweer worden gevoerd. (…)Omdat wij ons namens jou in persoon zullen stellen bij de rechtbank, zal de rechtbank aan mijn kantoor griffierecht in rekening brengen. Zoals ik reeds eerder aangaf, zal dit griffierecht - naar het zich laat aanzien - € 1.519,-- bedragen. Separaat van deze brief zend ik je een griffierechtnota voor dat bedrag, met het verzoek deze per omgaande te voldoen.”
3.6 Mr. Schuurmans heeft zich in de door Leveste aanhangig gemaakte procedure voor [geïntimeerde] gesteld en heeft voor hem verweer gevoerd.
“
4.2.3 Nu [geïntimeerde] niet heeft betwist dat het gestorte oprichtingskapitaal nooit op reële wijze ter beschikking van S2 Vastgoed X heeft gestaan en tevens vaststaat dat S2 Beheer, met [geïntimeerde] als bestuurder, ten tijde van het aangaan van de lening met Leveste bestuurder was van S2 Vastgoed X, kan slechts de conclusie zijn dat S2 Beheer (als bestuurder) en [geïntimeerde] (op grond van artikel 2:11 BW) naast S2 Vastgoed X op grond van artikel 2:180 tweede lid sub b BW (oud) jegens Leveste aansprakelijk zijn voor alle verplichtingen die voor S2 Vastgoed X voortvloeien uit de op 19 januari 2011 gesloten leenovereenkomst.(…)4.2.5 [geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op matiging c.q. gesteld dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat, zo begrijpt de rechtbank, hij niet dient te worden veroordeeld tot betaling van het volledige gevorderde bedrag. Leveste heeft een en ander betwist. Die beroepen worden verworpen, reeds omdat [geïntimeerde] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding kunnen geven voor de door hem voorgestane beslissing.4.2.6 Het vorenstaande brengt mee dat de onderdelen a, b en c van de vorderingen ook ten aanzien van [geïntimeerde] zullen worden toegewezen. Daarom kunnen de stellingen en weren van partijen over de bestuurdersaansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad buiten bespreking blijven.”
“
Lijkt me dat we een spoedappel moeten aanvragen, ook om aan te geven dat advocaat van Leveste overgaat tot actie die mij privé nog verder beschadigen.”
“
Met jou ben ik van oordeel, dat als wij kunnen onderbouwen dat de stelling van de rechtbank als zou er geen daadwerkelijke volstorting op de aandelen hebben plaatsgevonden, hetgeen een verzuim in de ogen van de wetgever, en derhalve de wet is, onjuist is, dan zou het Hof niet alleen de uitspraak op dat punt moeten vernietigen, maar zou dat ook tot gevolg moeten hebben, dat er een afwijzing komt van de aansprakelijkheid in privé.”
dat in 2012 een bedrag van in totaal € 350.000,- niet aan Leveste is betaald, maar is weggesluisd en aangewend ten behoeve van aan S2 Beheer en [geïntimeerde] zelf gelieerde vennootschappen, terwijl voor hen op dat moment voorzienbaar was dat Leveste onbetaald zou blijven en geen verhaal zou hebben.”
- Factuur 20150794 d.d. 21 augustus 2015 van € 1.615,- aan Steenwell B.V., met als kenmerk “Steenwell BV / Advies”. Deze factuur betreft het griffierecht voor de procedure in hoger beroep.
- Factuur 20160297 d.d. 5 april 2016 van € 22.685,06 aan [geïntimeerde] , met als kenmerk “Steenwell / verkoop Leveste”. Uit de bijbehorende urenspecificatie volgt dat de factuur betrekking heeft op van 27 november 2014 tot en met 21 maart 2016 verrichte werkzaamheden, meestal “inzake [geïntimeerde] /Leveste” (al dan niet met de toevoeging “HB”). In deze factuur wordt ook een bedrag van € 1.519,- aan griffierecht in rekening gebracht.
“
Met verbazing nam ik kennis van de in de bijlage ontvangen onjuiste facturen. Ik ga hier niet mee akkoord.Factuur 20160297:(…)3. Kwaliteit van werkzaamheden zeer slecht is te noemen en er door dit slechte werk eenprivé aansprakelijkstelling boven mijn hoofd hangt.4. Ten naam stelling factuur is onjuist. S2 Beheer BV is gedaagde en opdrachtgever.5. Verrekening met ontvangen gelden Eding € 2.000 + rente niet toegepast, drie keer permail gevraagd.”
alle huidige en toekomstige vorderingen van pandgever op derden – in de meest ruime zin”.
In de considerans van deze laatste vaststellingsovereenkomst is onder meer bepaald dat in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst van 11 juli 2016 is overeengekomen dat Cadans gerechtigd is tot een bedrag van € 150.000,- van de aan haar verpande vorderingen te innen, zij het dat zij van de van het bedrag van € 50.000,- tot € 150.000,- geïnde vorderingen de helft aan de curator dient af te dragen, zodat zij per saldo niet meer dan € 100.000,- mag innen, dat tot nu toe € 51.766,97 is geïnd, zodat aan de boedel een bedrag van € 883,50 toekomt en dat de rest van de vorderingen oninbaar, onverhaalbaar of betwist is. Partijen komen overeen dat Cadans genoemd bedrag van € 883,50 aan de boedel zal betalen en dat partijen na die betaling over en weer geen uitvoering verlangen van de verplichtingen die in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst van 11 juli 2016 staan vermeld.
4.De vorderingen, het verweer en de beslissing in eerste aanleg
b. Cadans heeft niet het recht de gestelde vordering te incasseren;
c. Tussen Schuurmans Advocaten en [geïntimeerde] is geen overeenkomst tot stand gekomen;
d. [geïntimeerde] stond niet in privé in voor de betaling van de facturen van Schuurmans Advocaten;
e. De dienstverlening door Schuurmans Advocaten was zwaar onder de maat. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst - als daar sprake van is - ontbonden en heeft bovendien schade geleden door de toerekenbare tekortkoming van Schuurmans Advocaten, welke schade hij in verrekening wil brengen met de vordering van Schuurmans Advocaten;
f. De vordering van Cadans dient te worden gematigd; toewijzing van de volledige vordering is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
5.De bespreking van de grievenIs tussen [geïntimeerde] en Schuurmans Advocaten een overeenkomst tot stand gekomen?5.1 Met de grieven I en IIkomtCadansoptegenhetoordeelvanderechtbank,datonvoldoendeisonderbouwddattussenSnijderenSchuurmansAdvocateneenovereenkomstvanopdrachttotstandisgekomen.
Dat uitgangspunt vindt bevestiging in de hiervoor in rov. 3.5 en 3.8 aangehaalde correspondentie tussen [geïntimeerde] en mr. Schuurmans. Uit deze correspondentie volgt dat mr. Schuurmans, voordat hij zich voor [geïntimeerde] stelde in de procedure bij de rechtbank en voordat hij de appeldagvaarding uitbracht, daarover met [geïntimeerde] heeft overlegd. De brief en het e-mailbericht aan [geïntimeerde] zijn gericht aan hem als privépersoon, en niet aan hem in zijn hoedanigheid van bestuurder van een bepaalde vennootschap. Het e-mailbericht van [geïntimeerde] aan mr. Schuurmans bevat ook geen enkele aanwijzing voor de gedachte dat [geïntimeerde] schrijft in zijn hoedanigheid van bestuurder van een vennootschap. Het hof laat dan nog in het midden dat onduidelijk is namens welke vennootschap dat dan zou zijn.
17 november 2015, de datum van vestiging van het pandrecht, € 257.567,- bedroeg. Uit het door [geïntimeerde] overgelegde faillissementsverslag volgt dat de curator de omvang van de vordering van Cadans op Schuurmans Advocaten heeft betwist en dat de curator en Cadans die omvang in het kader van een minnelijke regeling hebben vastgesteld op €100.000,-. [geïntimeerde] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat dit bedrag van
€ 100.000,- te hoog is vastgesteld. Hij heeft er weliswaar op gewezen dat de curator en Cadans van mening verschillen over enkele betalingen die vóór het sluiten van de (eerste) vaststellingsovereenkomst op de rekening van Schuurman Advocaten zijn gedaan, maar hij heeft niet onderbouwd dat die betalingen uiteindelijk zijn doorbetaald aan Cadans. Uit het door hem overgelegde faillissementsverslag volgt dat de curator zich op het (indien nog geen mededeling is gedaan van het pandrecht: [1] naar het oordeel van het hof juiste) standpunt stelt dat deze betalingen in de boedel vallen. Hij maakt daarin ook duidelijk welk bedrag met de betalingen is gemoeid. Naar het oordeel van het hof kan er dan ook van worden uitgegaan dat de vordering van Cadans op Schuurmans Advocaten in juli 2016 € 100.000,- bedroeg.
30 januari 2018 (vgl. rov. 3.15) onderbouwd dat tot die datum een bedrag van ruim
€ 51.000,- aan verpande vorderingen was geïncasseerd, waarvan iets minder dan € 900,- aan de curator moest worden afgedragen. Uitgaande van het hiervoor vermelde bedrag van
€ 100.000,- bedroeg de restantvordering van Cadans op Schuurmans Advocaten in januari 2018 nog € 49.000,-. Gelet daarop, en rekening houdend met wat in de vaststellingsovereenkomst van 30 januari 2018 is vermeld over de moeizame incasso van de verpande vorderingen, heeft [geïntimeerde] onvoldoende weersproken dat Cadans nog steeds een vordering heeft op Schuurmans Advocaten. Dat betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat het pandrecht van Cadans op de vordering van Schuurmans Advocaten op [geïntimeerde] nog bestaat.
In hoger beroep heeft dit hof anders geoordeeld. Uit het in rov. 3.10 aangehaalde arrest van het hof volgt dat in hoger beroep door [geïntimeerde] wel gemotiveerd verweer is gevoerd tegen de stelling van Leveste dat het oprichtingskapitaal van S2 Vastgoed nooit op reële wijze ter beschikking heeft gestaan van S2 Vastgoed en dat dit verweer succesvol is geweest; het hof heeft de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] op deze grondslag afgewezen.
Gelet hierop kan worden vastgesteld dat in eerste aanleg een essentiële stelling niet is weersproken, met als gevolg dat de op deze stelling gebaseerde vordering is toegewezen, dat er voldoende argumenten waren om de stelling wel te weerspreken en dat, toen dat alsnog gebeurde, de vordering werd afgewezen. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat indien deze stelling in eerste aanleg zou zijn weersproken, de rechtbank (net als het hof) de op deze stelling gebaseerde vordering niet op deze grondslag zou hebben toegewezen.