ECLI:NL:GHARL:2020:7575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
21-002085-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met noodweer, maar geen noodweerexces; deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1992 en wonende te Almelo, was beschuldigd van poging tot doodslag op 21 juli 2018. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor geweld tegen het slachtoffer, die ernstig letsel had opgelopen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van noodweer, maar dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden, waardoor er geen sprake was van noodweerexces. De verdachte had het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen en getrapt, terwijl deze op de grond lag. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, met bijzondere voorwaarden. De verdachte moet zich laten behandelen voor zijn psychische problematiek en zich houden aan reclasseringstoezicht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 8.403,70, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002085-19
Uitspraak d.d.: 23 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 5 april 2019 met parketnummer 08-730297-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A. Korfker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 juli 2018, te Almelo, in ieder geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] :
- meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- op/tegen de grond heeft geduwd en/of gewerkt en/of
- zodanig geweld heeft aangewend dat die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of op de grond terecht is gekomen en/of (toen die [slachtoffer] op de grond lag)
- meermalen met kracht met geschoeide voet(en) op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of
- meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 juli 2018, te Almelo, in ieder geval in Nederland,
aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht,
te weten traumatisch hersenletsel en/of een hersenkneuzing en/of vochtophoping en/of bloedingen in de hersenen en/of een verlamming van een hersenzenuw en/of barst- en/of scheurwonden in het gelaat,
door die [slachtoffer] :
- meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen liet lichaam te stompen en/of te slaan en/of
- op/tegen de grond te duwen en/of te werken en/of
- zodanig geweld aan te wenden dat die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of op de grond terecht is gekomen en/of (toen die [slachtoffer] op de grond lag)
- meermalen met kracht met geschoeide voet(en) op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
- meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 21juli 2018, te Almelo, in ieder geval in Nederland,
aan [slachtoffer] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer] :
- meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- op/tegen de grond heeft geduwd en/of gewerkt en/of
- zodanig geweld heeft aangewend dat die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of op de grond terecht is gekomen en/of (toen die [slachtoffer] op de grond lag)
- meermalen met kracht met geschoeide voet(en) op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of
- meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde, nu verdachte ontkent het slachtoffer te hebben geschopt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van hetgeen de getuige [getuige 1] stelt te hebben gezien van het schoppen van verdachte en onvoldoende acht heeft geslagen op de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en een anonieme getuige, die het verhaal van verdachte ondersteunen. Daarbij heeft de verdediging ook gewezen op de resultaten van het onderzoek aan de schoenen van verdachte, welke resultaten niets zeggen over hoe het bloed daarop terecht is gekomen. Volgens de verdediging is het goed denkbaar dat verdachte op een later moment dan tijdens het geweldsincident zelf door het bloed van aangever is gelopen, nu er veel bloed van hem op de grond lag en het een flinke plas was.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan tegen verdachte van poging tot doodslag, gepleegd op 21 juli 2018 tussen 01.07 en 01.20 uur. Volgens [slachtoffer] ondervonden hij en zijn vriendin overlast vanuit de woning van verdachte, [adres] , en was [slachtoffer] voornemens om naar hem toe te gaan. Hij weet na het geweldsincident niet meer dat hij zijn woning heeft verlaten of dat hij de deur uit is gegaan. Hij is in het ziekenhuis wakker geworden. Hij weet dat hij een tik op zijn oog heeft gehad. Op de vraag of hij met een stok of iets anders naar [verdachte] is gegaan die avond heeft [slachtoffer] geantwoord dat hij dat niet meer weet.
Het letsel dat aangever naar aanleiding van het incident heeft opgelopen bestaat uit scheurwonden aan beide zijkanten van de schedel en bloeduitstortingen onder beide ogen, aldus de forensisch arts Van der Spaa. Voornoemde deskundige heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat de bloedingen in de hersens dodelijk zouden kunnen zijn en dat er fors gestompt is. Volgens Van der Spaa zou stompen met een vuist of met een schoen goed bij het letsel passen.
Verbalisant [verbalisant 1] , die omstreeks 01.12 uur ter plaatse was, heeft in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat er een man op de grond lag met een volledig bebloed gezicht en dat verdachte in de deuropening van perceel [adres] stond. Verdachte had een verwonding op zijn voorhoofd en bloedvegen op zijn lichaam. Op de vraag wat er was gebeurd, antwoordde verdachte dat het zelfverdediging was. [verbalisant 1] werd aangesproken door getuige [getuige 3] die haar vertelde dat hij vanuit zijn woning hoorde dat er een ruzie gaande was op straat en dat hij vervolgens uit het raam had gekeken. [getuige 3] zag dat er een man op de grond lag en hij hoorde dat er werd geschopt of geslagen. Ook getuige [getuige 1] heeft [verbalisant 1] ter plaatse verteld wat hij gezien had. Volgens [getuige 1] hoorde hij een ruzie vanuit de [verbalisant 2] en toen hij ging kijken zag hij verderop op de [verbalisant 2] een man op de grond liggen die zich niet bewoog. Hij zag dat deze man vol op zijn hoofd werd getrapt en geslagen door een andere man, waarbij hij daarna verdachte aanwees als degene die had getrapt en geslagen.
De getuige [getuige 5] , een vriendin van verdachte, die zich op de bewuste avond in de woning van verdachte bevond, heeft verklaard dat verdachte die avond een krat bier heeft gedronken en een of twee glazen Whisky. [getuige 5] zelf heeft drie flessen wijn en een glas Whisky gedronken. Volgens [getuige 5] was verdachte redelijk dronken en toen verdachte ineens tegen haar begon te schelden raakten zij in een soort van gevecht, waarbij verdachte haar bij haar keel greep. Zij is vervolgens naar beneden gelopen en verdachte liep achter haar aan. Zij zag dat een buurtbewoner in hun richting kwam lopen en dat hij een soort stok in zijn hand had, waarmee hij verdachte sloeg. Zij kreeg op dat moment het gevoel dat er iets knapte bij verdachte en zij zag dat verdachte de man aanvloog. De mannen sloegen elkaar over en weer en op enig moment is de man op de grond gevallen. Zij is hele stukken van de film kwijt. Zij heeft verdachte vastgepakt en hem weggetrokken bij de man. Zij kon wel zien dat verdachte zichzelf niet was en dat er mogelijk iets in zijn hoofd is geknapt.
[getuige 1] heeft bij de politie later nog een uitgebreidere verklaring afgelegd. Daarin heeft hij aangegeven dat hij die nacht omstreeks 01.00 uur buiten zat en vanuit een woning aan de [verbalisant 2] een vrouw enorm hard hoorde gillen en schreeuwen die blijkbaar in paniek was. Vervolgens zag hij voor de woning op de [verbalisant 2] een man op de grond liggen die helemaal niet meer bewoog. Er lag veel bloed om hem heen en een stuk van zijn gebit lag op straat. [getuige 1] zag een man links naast het slachtoffer staan die op de man bleef inschoppen die op de grond lag. Het ging enorm hard en de man had schoenen aan. De man bleef maar krachtig tegen de man op de grond aan schoppen en hij schopte alleen maar op het gezicht en het hoofd van de man. Als hij het moet inschatten dan heeft de man wel een keer of vijftien tegen het hoofd van de man op straat getrapt. [getuige 1] is naar de overkant van de straat gelopen en zag dat de man die op de grond lag bewusteloos was en geen tekenen van leven meer vertoonde. Hij was echt bang dat de man de schoppen niet overleefd had. Het gezicht van de man was amper te zien omdat hij zo onder het bloed zat. De man die de schoppen had uitgedeeld stond in de deuropening toen de politie kwam en hij hoorde hem tegen de politie zeggen dat hij zich moest verdedigen.
In hoger beroep is [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris gehoord. In die verklaring heeft [getuige 1] aangegeven dat hij die avond een vrouw heel hard hoorde zeggen “hij vermoordt mij”, dat [getuige 1] daarvan schrok en er naartoe is gelopen. Hij zag een man op straat liggen, die helemaal onder het bloed zat, en hij had vrij zicht op de man. Er stond een andere man bij die aan het intrappen was op de man die op de grond lag. [getuige 1] schat dat verdachte zo’n tien à vijftien keer heeft geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer, waarbij de verdachte schoenen aan had.
Ook [getuige 3] heeft later bij de politie wat uitgebreider verklaard. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij omstreeks 01.05 uur een gil van een vrouw hoorde en na twee minuten nog harder gegil en dat hij uit zijn raam keek en op de grond bij perceel [nummer] benen zag liggen. Het lichaam zelf lag achter een muurtje. Hij hoorde meerdere eenzijdige harde dreunen of klappen. [getuige 3] is naar buiten gegaan en hij zag een man op de grond zitten die totaal onder het bloed zat. Bij de voordeur of ingang van nummer [nummer] stond een man met zijn handen helemaal onder het bloed, die tegen de politie zei dat hij zichzelf moest verdedigen.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft op 21 juli 2018 omstreeks 18.00 uur een vrouw gesproken op het politiebureau die getuige was geweest van het incident en anoniem een verklaring wilde afleggen. Volgens de getuige hoorde zij dat er na middernacht een behoorlijke ruzie gaande was in de woning van de verdachte, waarbij een vrouw schreeuwde, er spullen op de grond werden gegooid en een manspersoon ‘gromde’ van woede.
Toen de getuige naar buiten keek, zag zij een man die ook in de betreffende straat woont naar de voordeur van de woning van verdachte lopen met iets in zijn handen dat op een lange stok leek. Het volgende moment zag de getuige de man met de stok op de grond liggen en was hij gelijk ‘knock-out’. Het slachtoffer bloedde erg in zijn gezicht en de verdachte die op het slachtoffer zat stompte hem meerdere keren in het gezicht, ondanks dat het slachtoffer bewusteloos leek te zijn.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij weet dat hij met iemand ruzie kreeg en dat hij gevochten heeft. Hij heeft die avond tien flesjes bier gedronken of een beetje meer en hij weet het niet meer precies. Hij stelt wel dat de man bij hem aan de deur kwam en dat hij is aangevallen. Volgens verdachte weet hij nog wel dat hij het letsel heeft toegebracht en dat hij echt boos was om iets, maar dat hij niet de eerste is geweest die de klap heeft gegeven en dat hij zoiets nooit voor niks doet.
Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij zich bedreigd voelde door de buurman en dat hij daarom verkeerd gereageerd heeft en zijn geduld en zelfbeheersing heeft verloren. Hij heeft het slachtoffer een aantal keren met zijn vuist op diens hoofd geslagen, ook toen hij nog op de grond lag. Hij stelt dat hij niet getrapt heeft. In hoger beroep heeft verdachte gepersisteerd bij zijn verklaring dat hij het slachtoffer niet geschopt of getrapt heeft. Ook heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer helemaal door het lint bij hem voor de deur stond en dat hij op verdachte begon te slaan met iets wat hij in zijn hand had, een lang voorwerp, een soort stokachtig iets, en dat verdachte vervolgens terug heeft geslagen en nog een keer heeft geslagen en dat de man toen op de grond is gevallen. Toen de man op de grond lag, is er volgens verdachte niets meer gebeurd.
Het onder verdachte in beslag genomen schoeisel is onderzocht en daaruit blijkt dat er op beide schoenen van verdachte bloedsporen zijn aangetroffen. De bloedsporen zaten op het midden van de voorkant en op de rechterzijkant van de linkerschoen en op de voorkant en de achterzijde van de rechterschoen. Door het NFI is van het DNA in de bemonstering van deze bloedsporen een enkelvoudig DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA van aangever [slachtoffer] , waarbij de kans dat een willekeurig gekozen andere persoon hetzelfde DNA-profiel heeft kleiner is dan één op één miljard.
Het hof ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of verdachte, naast het slaan van het slachtoffer, hetgeen volgt uit de eigen verklaring van verdachte en de verklaringen van aangever, [getuige 5] en de anonieme getuige, het slachtoffer ook getrapt en/of geschopt heeft, hetgeen verdachte steeds heeft ontkend.
De getuige [getuige 1] heeft gedurende het opsporingsonderzoek meerdere verklaringen afgelegd. Reeds in zijn eerste verklaring tegenover de politie van kort na het incident heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat het slachtoffer door verdachte op of tegen zijn hoofd werd getrapt. Tijdens het verhoor bij de politie en ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] daarna deze verklaring in grote lijnen bevestigd en nog toegevoegd dat verdachte schoenen aan had en dat hij wel tien à vijftien keer tegen het hoofd aan schopte.
Deze verklaringen zijn in de kern consistent en de getuige is ook meer dan anderhalf jaar nadat het incident heeft plaatsgevonden niet teruggekomen op zijn eerdere verklaring.
Daarbij komt dat de verklaring van [getuige 1] wordt ondersteund door de resultaten van het onderzoek naar de schoenen van verdachte.
De bloedsporen zijn aangetroffen op de onderrand van de schoenen van verdachte, hetgeen ondersteunt dat deze schoenen in aanraking zijn gekomen met het hoofd van aangever, dat helemaal onder het bloed zat. Indien verdachte pas na het incident zijn schoenen zou hebben aangetrokken, waar verdachte overigens wisselend over heeft verklaard, en hij nadien door het bloed is gelopen waar aangever heeft gelegen, zoals de verdediging heeft gesteld, dan zou het voor de hand hebben gelegen dat het bloed onder de schoenen van verdachte zou zijn aangetroffen en niet op de rand van de schoenen. Bovendien kan het bij aangever [slachtoffer] geconstateerde letsel ook passen bij het schoppen tegen het hoofd, zoals de deskundige Van der Spaa ter terechtzitting van de rechtbank heeft verklaard.
Hetgeen de verdediging heeft aangedragen ter onderbouwing van de stelling dat de verklaring van [getuige 1] opmerkelijkheden bevat en niet op alle punten overeenstemt met de overige verklaringen in het dossier, acht het hof niet zodanig zwaarwegend dat daaruit zou moeten worden geconcludeerd dat zijn verklaring niet betrouwbaar is. Het hof begrijpt het zo dat de verschillende getuigen niet de gehele gang van zaken hebben gezien, waarbij [getuige 1] het gedeelte van het schoppen heeft gezien terwijl andere getuigen dit niet hebben gezien. Het hof merkt daarbij ten overvloede nog op dat het hof geenszins is gebleken dat de getuige belang kan hebben gehad bij het afleggen van een onjuiste verklaring. Bij de bewijswaardering heeft het hof ook in aanmerking moeten nemen dat verdachte ten tijde van het feit in aanzienlijke mate onder invloed van alcohol moet zijn geweest.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat verdachte het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd heeft gestompt en dat verdachte het slachtoffer vervolgens, terwijl deze op de grond lag, meerdere malen met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd heeft getrapt.
Vervolgens dient het hof te beoordelen of er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood.
Het is een feit van algemene bekendheid dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daar meermalen met geschoeide voet met kracht tegenaan wordt getrapt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Nu dit een feit van algemene bekendheid betreft moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin naast het slaan of stompen van aangever een aanzienlijk aantal malen met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer te trappen, terwijl hij op de grond lag en zich op geen enkele manier kon verweren, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou overlijden. Er is geen sprake van contra-indicaties. Bij verdachte was dus sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 juli 2018, te Almelo,
in ieder geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] :
-
meermalenmet kracht
op/tegen het hoofd
en/althans (elders) op/tegen het lichaamheeft gestompt
en/of geslagenen
/of
- op/tegen de grond heeft geduwd en/of gewerkt en/of
- zodanig geweld heeft aangewend dat die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
/ofop de grond terecht is gekomen en
/of (toen die [slachtoffer] op de grond lag
)
- meermalen met kracht met geschoeide voet
(en
) op/tegen het hoofd
en/althans (elders) op/tegen het lichaamheeft getrapt en/of geschopt
en/of
- meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweer(exces)
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte een beroep toekomt op noodweer(exces) en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de verdediging heeft verdachte zich mogen verdedigingen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever die daarbij een stok gebruikte. De raadsvrouw heeft daarbij nog opgemerkt dat verdachte wellicht de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Volgens de raadsvrouw zou dit echter het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die veroorzaakt is door de wederrechtelijke aanranding en is die gemoedsbeweging van doorslaggevend belang geweest voor het handelen van verdachte. Immers, de aanranding heeft ertoe geleid dat er iets knapte bij verdachte, zoals ook getuige [getuige 5] heeft bevestigd in haar verklaring, en dat hij de grenzen van het noodzakelijke heeft overschreden.
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank op dit punt. Volgens de advocaat-generaal heeft de rechtbank terecht overwogen dat, hoewel er aanwijzingen zijn dat aangever met een stok of iets wat daar op leek in de richting van verdachte is gelopen, een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, nu niet is gebleken dat aangever verdachte met een stok heeft geslagen dan wel geprobeerd heeft verdachte met een stok te slaan. Er is dan ook geen sprake geweest van een ogenblikkelijke aanranding. Volgens de advocaat-generaal dient ook het beroep op noodweerexces te worden verworpen, nu niet is gebleken van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, is het hof op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat het aannemelijk is dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het hof heeft daarbij gelet op de verklaring van verdachte, die vanaf het begin af aan heeft aangegeven dat hij zichzelf had moeten verdedigen, zijn verwondingen, de verklaring van getuige [getuige 5] , die een buurtbewoner aan zag komen lopen met een soort stok in zijn hand, waarmee hij verdachte sloeg, en de verklaring van de anonieme getuige, die een man naar de voordeur van de woning van verdachte zag lopen met iets in zijn handen dat op een lange stok leek. Ook meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte direct aangaf dat het zelfverdediging was. Nu verdachte zich in zijn deuropening bevond en hij geconfronteerd werd met het slachtoffer die hem met een stok een maal op zijn lichaam sloeg, mocht verdachte zich daartegen verdedigen door het slachtoffer te slaan. Verdachte komt aldus in zoverre een beroep op noodweer toe.
Het hof is echter van oordeel dat verdachte, nadat hij het slachtoffer had teruggeslagen, de grenzen van de noodzakelijke verdediging sterk heeft overschreden door vervolgens herhaaldelijk op het slachtoffer in te trappen of te schoppen – in het bijzonder ook tegen zijn hoofd –, terwijl deze al weerloos op de grond lag (zie hierboven).
Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a. bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor het handelen van verdachte. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde "onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Het hof is van oordeel dat de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging niet het onmiddellijk gevolg is geweest van de hevige gemoedsbeweging, nu niet aannemelijk is geworden dat deze gemoedsbeweging van
doorslaggevendbelang is geweest voor de wijze waarop verdachte op de aanranding heeft gereageerd.
Immers, verdachte had die avond een enorme hoeveelheid alcohol gedronken en hij had direct voorafgaand aan de confrontatie met [slachtoffer] een heftige ruzie gehad met de getuige [getuige 5] , waarbij er met spullen werd gegooid, [getuige 5] door verdachte bij haar keel is gepakt en zij gegild heeft dat ze vermoord zou worden.
Het hof stelt vast dat verdachte reeds verkeerde in een kennelijke staat van ‘opgefoktheid’. Het beeld dat het hof van de zaak heeft gekregen is dat deze ‘opgefoktheid’ in combinatie met de grote hoeveelheid gedronken alcohol de belangrijkste reden is geweest dat verdachte bij de confrontatie met [slachtoffer] zo enorm is doorgedraaid.
Naar het oordeel van het hof kan het beroep op noodweerexces dan ook niet slagen, zodat het hof het beroep op noodweerexces verwerpt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De verdediging heeft aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening gehouden dient te worden met het feit dat aangever zelf gewapend met een stok naar de woning van verdachte is gegaan en de confrontatie heeft gezocht, zodat aangever medeschuldig is aan het gebeurde. Wat betreft de strafoplegging is verzocht om geen TBS met voorwaarden aan verdachte op te leggen, nu hij gemotiveerd is om een behandeling te ondergaan. Het verzoek is dan ook om aan verdachte voorwaarden op te leggen in het kader van een voorwaardelijke straf.
Tenslotte heeft de verdediging nog gewezen op de omstandigheid dat de broer van verdachte vlak voor zijn aanhouding een ernstig ongeluk heeft gehad en lange tijd in coma heeft gelegen, hetgeen zwaar is voor verdachte. Verdachte heeft al die tijd zijn broer niet kunnen zien en bijstaan. Tot slot heeft verdachte aandacht voor het leed dat hij aangever heeft aangedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 21 juli 2018 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van slachtoffer [slachtoffer] . Nadat het slachtoffer zich naar de woning van verdachte had begeven, heeft een confrontatie plaatsgevonden, waarna verdachte het slachtoffer meermalen in het gezicht heeft gestompt. Ook nadat het slachtoffer op de grond terecht was gekomen, is verdachte niet gestopt met het uitoefenen van geweld tegen hem. Hij heeft het slachtoffer meermalen met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd getrapt. Dit gebeurde weliswaar midden in de nacht, maar verschillende mensen zijn er ongewild getuige van geweest omdat het op de openbare weg plaatsvond. Feiten als de onderhavige zorgen voor gevoelens van onveiligheid bij de omstanders en de samenleving in het algemeen.
Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte ernstig letsel opgelopen, zoals diverse barstwonden in het gelaat en kneuzingen in de hersenen.
Bovendien is gebleken dat het slachtoffer blijvende beperkingen ondervindt bij het zien en hij negen maanden na het incident nog cognitieve klachten en hoofdpijn had.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Dergelijk handelen leidt in de regel bij slachtoffers tot gevoelens van angst en onveiligheid en heeft grote impact op het leven van slachtoffers, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring van het slachtoffer in deze zaak. Dit alles valt verdachte deels zeker aan te rekenen.
Het hof heeft in aanmerking genomen de rapportage van 15 mei 2020, opgemaakt door R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog, en de rapportage van 21 mei 2020, opgemaakt door N. van de Weg, psychiater. Beide rapporteurs komen tot de conclusie dat het tenlastegelegde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof kan zich met deze conclusies verenigen en houdt daarmee rekening bij de strafoplegging.
Het hof zal bij de strafoplegging ten gunste van verdachte ook rekening houden met de omstandigheid dat het hof ervan uitgaat dat voor verdachte, op het moment dat het slachtoffer met een stok bij hem voor de deur stond, wel de noodzaak bestond om zichzelf te verdediging, ook al heeft verdachte vervolgens wel op volstrekt disproportionele wijze gereageerd op de confrontatie die zich had voorgedaan, zoals eerder overwogen.
Het hof heeft bij de beoordeling van de op te leggen straf ook acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 11 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder, maar wel enige tijd geleden, voor geweld gerelateerde feiten met politie of justitie in aanraking is geweest. Het hof verbindt hier in dit verband geen consequenties aan.
Poging tot doodslag is een zeer ernstig strafbaar feit en het hof is met de rechtbank van oordeel dat gelet op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met oplegging van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of daarnaast aan verdachte de door de rechtbank aan verdachte opgelegde maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte moet worden opgelegd, zoals de advocaat-generaal ook in hoger beroep heeft gevorderd.
Voor het beantwoorden van die vraag heeft het hof acht geslagen op de hiervoor genoemde voor de behandeling in hoger beroep opgemaakte rapportages van psycholoog Blaauw en psychiater Van de Weg.
Door de psycholoog Blaauw is geconcludeerd dat verdachte kampte met een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerde type, alsmede met een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een lichte stoornis in het gebruik van alcohol. In de situatie dat verdachte niet zou worden behandeld voor deze combinatie van stoornissen moet het risico op recidive met een geweldsdelict volgens de psycholoog als hoog worden ingeschat. Vanuit het hoge recidiverisico op een geweldsdelict is een behandeling geïndiceerd, die zich richt op de combinatie van stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld. Een dergelijke gecombineerde behandeling kan worden gedaan bij een instelling voor de forensische geestelijke gezondheidszorg. Volgens de psycholoog kan het beste initieel worden gestart in een kliniek zoals een FPK, vanwaaruit kan worden toegewerkt naar begeleid wonen en een ambulant behandeltraject.
De psycholoog heeft daarbij als antwoord op de vraag binnen welke juridische kaders de interventies gerealiseerd kunnen worden aangegeven dat in de eerdere Pro Justitia rapportages de behandelmotivatie van verdachte als beperkt werd ingeschat en dat werd geadviseerd de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Volgens de psycholoog is de behandelmotivatie van verdachte echter niet als negatief te kwalificeren. Evenmin is er echter zekerheid dat verdachte gedurende een langere tijd gemotiveerd zal blijven voor het volgen van een behandeling en daarom is het wenselijk dat verdachte ook extrinsiek gemotiveerd wordt in de vorm van een justitiële zorgtitel. Naar de mening van de psycholoog kan een (deels) voorwaardelijk strafdeel voldoende extra stok achter de deur bieden om verdachte een initieel klinische en vervolgens ambulante behandeling te laten ondergaan.
Het advies van de psycholoog is dan ook om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de verplichting om zich te laten opnemen in een forensisch psychiatrische kliniek teneinde zich daar te laten behandelen voor zijn psychische problematiek en om aansluitend mee te werken aan een ambulant behandeltraject.
De psychiater Van de Weg heeft gerapporteerd dat er sprake is van psychische problematiek, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD en een stoornis in alcoholgebruik. De psychiater schat op grond van de risicotaxatie in dat het risico op (gewelddadige) recidive zonder behandeling hoog is op middellange en lange termijn.
Het risico op recidive kan verlaagd worden door betrokkene te behandelen voor zijn psychische problematiek. Volgens de psychiater is er over het strafrechtelijk kader veel discussie geweest en laat verdachte zich nu positiever uit over behandeling en stelt hij zich opvallend meer meewerkend op dan in 2018 toen er in de Pro Justitia rapportages behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden is geadviseerd. Om die reden is overwogen of lichtere alternatieven wellicht ook voldoende zijn, waarbij gedacht kan worden aan een verplichte behandeling binnen een deels voorwaardelijke straf en/of binnen het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel.
Hoewel niet uit te sluiten is dat een dergelijk kader voldoende is, twijfelt de psychiater toch of dit voor verdachte voldoende “stevig” is om in behandeling te blijven. Volgens de psychiater spreekt verdachte wel zijn motivatie uit voor behandeling, maar heeft hij nog weinig zicht op zijn eigen probleemgedrag. Hij lijkt er nog weinig voorstelling van te hebben wat dit probleemgedrag inhoudt, wat behandeling van hem vraagt, en wat hij zelf zou willen aanpakken en bereiken. In het verleden zijn er ook meerdere begeleidingstrajecten geweest die moeizaam zijn verlopen, waarin verdachte regels overtrad, afspraken niet nakwam of zich eigengereid of niet begeleidbaar opstelde. De psychiater heeft in dit licht een voorkeur voor het stevigere kader van een TBS met voorwaarden. Als alternatief kan volgens de psychiater gedacht worden aan een verplichte behandeling binnen een deels voorwaardelijke straf en/of binnen het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel.
Tactus Verslavingszorg heeft in een ‘Reclasseringsadvies Tbs met voorwaarden’ van 19 juni 2020 aangegeven dat geadviseerd wordt om TBS met voorwaarden op te leggen.
Uit het dossier blijkt dat de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 28 juli 2020 is geschorst en dat verdachte vanaf dat moment is opgenomen binnen de [kliniek] . De Verslavingszorg Noord Nederland heeft in een ‘Advies aan opdrachtgever toezicht’ van 3 september 2020 aanvullend gerapporteerd over de actuele situatie en het behandelverloop. Daaruit blijkt dat verdachte zich gemotiveerd, open en meewerkend opstelt en dat hij zich gehouden heeft aan de schorsingsvoorwaarden.
De behandelverantwoordelijke heeft aangegeven dat verdachte zich tot op heden inzet voor zijn behandeling. De reclasseringswerker heeft aangegeven dat zij zich aansluiten bij het advies met betrekking tot de wenselijkheid van TBS met voorwaarden, zoals gegeven in het rapport van Tactus reclassering van juni 2020.
Gelet op het voorgaande, heeft het hof zowel de mogelijkheid van het opleggen van een voorwaardelijke TBS-maatregel overwogen, zoals door de advocaat-generaal is geëist, als ook de mogelijkheid van een hulpkader georganiseerd met bijzondere voorwaarden, waar de verdediging om heeft verzocht, in overweging genomen.
Bij de afweging tussen deze twee kaders heeft het hof in aanmerking genomen dat de deskundigen geen eenduidig advies hebben gegeven over de meest geschikte interventie die het recidivegevaar kan beperken.
Het hof is, alle omstandigheden meewegend, van oordeel dat de noodzaak van oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden onvoldoende is gebleken en dat het beoogde doel van het terugdringen van het hoge recidiverisico op een geweldsdelict door middel van een behandeling van verdachte ook voldoende ondervangen kan worden in het kader van bijzondere voorwaarden wanneer deze voorwaarden worden gekoppeld aan een fors voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf. Verdachte verblijft sinds eind juli 2020 in de [kliniek] en blijkens het meest recente rapport van de reclassering stelt hij zich daar gemotiveerd, open en meewerkend op en zet hij zich in voor zijn behandeling, zodat verdachte naar het oordeel van het hof de kans moet krijgen om op deze manier te laten zien dat hij ook op langere termijn voldoende gemotiveerd is te werken aan zijn problematiek.
Het hof zal de daarbij op te leggen proeftijd bepalen op drie jaren, zodat voldoende tijd wordt ingeruimd voor een succesvolle behandeling ter beperking van het voornoemde risico.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op de inschatting van het recidiverisico als hoog in combinatie met dat verdachte nog weinig zicht heeft op zijn probleemgedrag en wat de behandeling inhoudt, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal het hof bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen vrijheidsstraf. Aan het voorwaardelijk deel zal het hof de voorwaarden verbinden zoals deze ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte zijn opgesteld.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.038,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.081,71. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Wat betreft de gevorderde materiele schade acht het hof de posten ziekenhuis- en revalidatie daggeldvergoeding (een bedrag van € 280,-), een deel van de kosten voor huishoudelijke hulp (een bedrag van € 1.000,-) en de kilometervergoeding en parkeerkosten (een bedrag van € 123,70) voldoende onderbouwd en derhalve voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof van oordeel dat de schade op basis van de thans voldoende gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet in ieder geval worden vastgesteld op € 7.000,-.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor een matiging van het aantal dagen gijzeling, zoals door de verdediging is verzocht, ziet het hof geen aanleiding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de verdachte zich laat opnemen in [kliniek] , locatie [locatie] , [adres] , of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt – inclusief de eventuele onder punt 3 vermelde time-outs – zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling hem geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
dat de verdachte medewerking verleent aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere, maar niet uitsluitend, in dat verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht en dat verdachte zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
dat de verdachte meewerkt aan Forensisch Psychiatrisch Toezicht en, indien de reclassering dit nodig acht, meewerkt aan een time-out in een forensische psychiatrische instelling, zulks te bepalen door de voor plaatsing verantwoordelijke instantie van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
dat de verdachte medewerking verleent aan huisbezoeken;
dat de verdachte inzicht geeft aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
dat de verdachte niet verhuist of van adres verandert zonder toestemming van de reclassering;
dat de verdachte medewerking verleent aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
dat de verdachte zich na een klinische behandeling laat begeleiden/behandelen door een nader te bepalen instelling voortkomend uit het behandeladvies vanuit [kliniek] . De begeleiding/behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
dat de verdachte verblijft, indien geïndiceerd na zijn klinische behandeling, bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
dat de verdachte geen alcohol en/of drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Indien verdachte een terugval in gebruik heeft meldt hij dit direct bij zijn behandelaren en/of reclassering. Alle betrokken partijen overleggen wat de gevolgen zijn voor verdachte;
dat de verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van
afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening en/of
bewindvoering. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
12. dat de verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van een geschikte dagbesteding. Hij verleent zijn medewerking aan re-integratie op aanwijzing van gemeente, UWV en/of reclassering. Verdachte houdt zich aan de gemaakte werkafspraken. Wanneer verdachte verhinderd is op zijn werk, laat hij dit weten aan zijn contactpersoon op het werk en aan de reclassering.
Aan de bijzondere voorwaarden is van rechtswege verbonden dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt:
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.403,70 (achtduizend vierhonderddrie euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.403,70 (duizend vierhonderddrie euro en zeventig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.403,70 (achtduizend vierhonderddrie euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.403,70 (duizend vierhonderddrie euro en zeventig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 77 (zevenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 juli 2018.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. J. Corthals, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 23 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.