ECLI:NL:GHARL:2020:7559

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
200.268.072
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie met correctie bijstandsnorm op basis van levensstandaard in Turkije

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, wonende in Turkije, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de alimentatie voor de vrouw was vastgesteld op € 492,- per maand. De vrouw had in incidenteel hoger beroep verzocht om een verhoging van de alimentatie naar € 1.192,- per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen had van € 1.283,- per maand in 2019, en dat de vrouw een behoefte had van € 1.053,- netto per maand. Het hof heeft de bijstandsnorm van de man gecorrigeerd op basis van de lagere levensstandaard in Turkije, gebruikmakend van de Big Mac-index. Dit leidde tot een gecorrigeerde bijstandsnorm van € 439,- per maand in 2019 en € 451,- in 2020. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man € 228,- per maand in 2019 en € 240,- per maand in 2020 aan de vrouw moet betalen als bijdrage in haar levensonderhoud, met de toekomstige termijnen te voldoen bij vooruitbetaling. Het hof verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.072
(zaaknummer rechtbank Gelderland 346577)
beschikking van 22 september 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] (Turkije),
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D. Coskun te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 oktober 2019;
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 6 mei 2020 met een productie;
  • een journaalbericht van Coskun van 6 mei 2020;
  • een journaalbericht van mr. Coskun van 11 mei 2020 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Anik van 24 juni 2020 met een productie.
2.2
Partijen hebben in hun journaalberichten van respectievelijk 20 mei 2020 (de man) en 22 mei 2020 (de vrouw) gekozen voor de door het hof aan hen naar aanleiding van de corona-pandemie gegeven mogelijkheid om dit geding, op basis van de door hen ingediende stukken, schriftelijk af te doen. Een mondelinge behandeling heeft daarom - met instemming van partijen - niet plaatsgevonden.

3.De feiten

De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de meerderjarige1] , geboren [in] 1997 te [B] ;
  • [de meerderjarige2] , geboren [in] 2002 te [B] en
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [B] .
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de meerderjarige2] en [de minderjarige1] .
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • een regeling vastgesteld ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen;
  • bepaald dat de vrouw huurder zal zijn van de (voormalige) echtelijke woning, en
  • bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand zal betalen:
  • € 74,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [de meerderjarige2] en [de minderjarige1] en
  • € 492,- bruto per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking voor zover daarbij de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld. Hij verzoekt het hof die beschikking op dat punt te vernietigen en in zoverre opnieuw beschikkende de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van datum inschrijving echtscheiding vast te stellen op € 42,- netto per maand.
4.3
De vrouw is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij verzoekt (het hof begrijpt:) het verzoek van de man in het principaal hoger beroep af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld en in zoverre opnieuw beschikkende die bijdrage vast te stellen op € 1.192,- per maand.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Alvorens de grieven van partijen te bespreken stelt het hof ambtshalve vast dat aan het hof internationale bevoegdheid toekomt om van de onderhavige zaak kennis te nemen, omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel IIbis-Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot een verzoek tot echtscheiding en de alimentatie een daarmee samenhangende nevenvoorziening betreft (artikel 4, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bevoegd omdat de vrouw in Arnhem woont.
5.2
Over de ingangsdatum van de partneralimentatie zijn partijen het eens, dat moet de dag zijn waarop de echtscheiding van partijen is ingeschreven. Nu het hof met deze inschrijvingsdatum niet bekend is, zal het de verschuldigde partneralimentatie berekenen met inachtneming van de gegevens over 2019 en van de gegevens over 2020.
De behoefte en de behoeftigheid van de vrouw
5.3
De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.053,- netto per maand. Het hof gaat uit van deze behoefte, aangezien partijen tegen het desbetreffende oordeel van de rechtbank geen grief hebben gericht.
5.4
Naar het oordeel van het hof heeft de man - tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, inhoudende dat zij door de gevolgen van een auto-ongeluk niet in staat is om te werken - zijn stelling dat de vrouw in staat moet worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, niet aannemelijk gemaakt. Anders dan de man stelt verlagen de door de vrouw ontvangen bedragen aan huur- en zorgtoeslag haar behoefte niet, aangezien genoemde toeslagen als aanvullende voorzieningen moeten worden beschouwd.
De draagkracht van de man
5.5
De rechtbank heeft het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man vastgesteld op € 1.283,- per maand in 2019. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een bruto WAO-uitkering van € 1.352,- en een WAO Hiaat van € 222,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar stelling dat moet worden uitgegaan van een netto inkomen van de man van € 1.700,- per maand in het geheel niet onderbouwd. Het hof gaat daarom uit van het NBI van de man in 2019 van € 1.283,-, na indexering per 1 januari 2020 op € 1.315,- per maand.
5.6
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de draagkracht van de man rekening gehouden met een aangepaste bijstandsnorm, te weten € 365,- per maand. De rechtbank heeft daarbij aangesloten bij het bedrag van de remigratie-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank, omdat de levensstandaard in Turkije aanzienlijk lager is dan in Nederland, de man daardoor met zijn in rechtsoverweging 5.4 genoemde inkomen een veel ruimere koopkracht heeft en vervolgens ook meer ruimte voor alimentatie.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de in Nederland voor hem geldende bijstandsnorm heeft aangepast.
De vrouw stelt dat de rechtbank de juiste correctie heeft toegepast.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de lagere levensstandaard in Turkije, de in Nederland voor de man geldende bijstandsnorm dient te worden gecorrigeerd. Anders dan de rechtbank ziet het hof aanleiding om voor deze correctie aan te sluiten bij de zogenoemde Big Mac-index. Dit houdt in een informele berekeningswijze van koopkrachtpariteit gebaseerd op de prijs van een Big Mac (een hamburger van de mondiale restaurantketen McDonald’s) in een bepaald land. Hierbij kan een koopkrachtvergelijking worden gemaakt door te kijken naar de prijs van een Big Mac, die overal ter wereld wordt gefabriceerd en verkocht. Die prijs is voor de Eurozone € 4,79 en voor Turkije € 2,04. Dat betekent dat het hof in het onderhavige geval de voor de man in 2019 geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.030,- dient te vermenigvuldigen met 2,04 ÷ 4,79 = 0.426. Het hof houdt derhalve bij de berekening van de draagkracht van de man in 2019 rekening met een gecorrigeerd bedrag voor de bijstandsnorm van € 439,- per maand. In 2020 is de bijstandsnorm voor een alleenstaande € 1.059,- en neemt het hof € 451,- in aanmerking als gecorrigeerd normbedrag voor de man.
5.7
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn woonlasten. De vrouw heeft daarop gereageerd met haar stelling dat geen rekening moet worden gehouden met woonlasten aan de zijde van de man, nu de man die lasten feitelijk niet heeft, omdat hij bij zijn moeder of bij zijn zus inwoont. Het hof is van oordeel dat de man, door het overleggen van een huurovereenkomst, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het daarin genoemde huurbedrag van 2000 Tl, omgerekend € 240,- per maand, verschuldigd is. De in de Nederlandse bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 230,- dient op dat bedrag in mindering te worden gebracht. Die gemiddelde basishuur bedraagt, na correctie met de eerder genoemde Big Mac-index, € 98,- per maand.
5.8
Het hof houdt voorts rekening met het door de man opgevoerde maandbedrag van € 75,- voor de aflossing van huwelijkse schulden, omdat de man, anders dan de vrouw stelt, met het overleggen van bewijsstukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van niet-vermijdbare schulden die hij dient af te lossen.
5.9
De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank bij de vaststelling van de draagkracht van de man ten onrechte rekening heeft gehouden met een bedrag van € 32,- per maand aan werkelijk betaalde ziektekosten. Het hof houdt geen rekening met dat bedrag, nu de man (die volgens zijn verklaring in Turkije niet tegen ziektekosten is verzekerd) zijn stelling dat hij maandelijks wel een bedrag in verband met medische kosten betaalt, niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.
5.1
Gelet op al het voorgaande, alsmede rekening houdend met het bedrag van € 148,- dat de man maandelijks betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de meerderjarige2] en [de minderjarige1] , heeft de man bij een draagkrachtpercentage van 60 de draagkracht om een netto bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen van € 228,- per maand in 2019 en van € 240,- in 2020. Nu de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in Nederland belastingplichtig is, zal het hof dit netto bedrag vaststellen.
5.11
De vrouw heeft haar oorspronkelijke verzoek om partneralimentatie van € 996,56 per maand in hoger beroep vermeerderd tot € 1.192,- per maand. Nu de draagkracht van de man slechts betaling van genoemd bedrag van € 228,- in 2019 en van € 240,- in 2020 toelaat, behoeft de door de vrouw in hoger beroep verzochte vermeerdering geen bespreking meer.
5.12
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld en beslissen zoals hierna volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 juli 2019, voor zover daarbij de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud in 2019 € 228,- per maand zal betalen en in 2020 € 240,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, A. Smeeïng-van Hees en R. Feunekes, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 22 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.