ECLI:NL:GHARL:2020:7520

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
21-005201-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 september 2017. De rechtbank had in dat vonnis het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte geschat op € 31.953,00 en hem veroordeeld tot betaling van dat bedrag. De advocaat-generaal stelde echter dat het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts € 28.758,00 bedroeg en vorderde dat de verdachte tot dat bedrag zou worden verplicht tot betaling aan de staat.

Tijdens de zitting op 7 september 2020 heeft de verdediging bepleit dat de ontnemingsvordering in zijn geheel afgewezen diende te worden. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat het vonnis waarvan beroep niet kon standhouden. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene bij een eerder arrest van 21 september 2020 (parketnummer 21-004018-17) was vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hierdoor was er geen grond meer voor de ontnemingsvordering.

Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. W. Foppen, en de raadsheren mr. L.J. Bosch en mr. R.R.H. Laurens. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van griffier mr. A.G. Veenstra en is openbaar uitgesproken op 21 september 2020.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005201-17
Uitspraak d.d.: 21 september 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 september 2017 met parketnummer 16-700143-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 20 september 2017 het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 31.953,00 en verdachte veroordeeld tot het betalen van datzelfde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat betrokkenen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 28.758,00 en zij heeft gevorderd dat de betalingsverplichting wordt opgelegd tot dat bedrag.
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de ontnemingsvordering in zijn geheel afgewezen dient te worden.
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 21 september 2020 (parketnummer 21-004018-17) vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 21 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.