In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van verzoeken om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door [X] B.V. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen zeven beschikkingen van de Inspecteur van de Belastingdienst, waarbij deze verzoeken om teruggaaf niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarde dat het verzoek om teruggaaf binnen dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling moest worden ingediend. De Inspecteur had de verzoeken terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er meer dan dertien weken waren verstreken tussen de vervallen tenaamstelling en de verzoeken om teruggaaf. Het Hof bevestigde dat de wetgever vrij is om fatale termijnen te stellen voor het indienen van dergelijke verzoeken, ook als het gaat om teruggaaf van belasting die in strijd met het Unierecht is geheven.
De uitspraak benadrukt het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel van het Unierecht, waarbij het Hof concludeert dat de termijn van dertien weken voldoende is om het recht op teruggaaf te effectueren. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.