ECLI:NL:GHARL:2020:7492

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
18/00597 t/m 18/00603
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid verzoeken om teruggaaf van BPM na export van voertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van verzoeken om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door [X] B.V. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen zeven beschikkingen van de Inspecteur van de Belastingdienst, waarbij deze verzoeken om teruggaaf niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarde dat het verzoek om teruggaaf binnen dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling moest worden ingediend. De Inspecteur had de verzoeken terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er meer dan dertien weken waren verstreken tussen de vervallen tenaamstelling en de verzoeken om teruggaaf. Het Hof bevestigde dat de wetgever vrij is om fatale termijnen te stellen voor het indienen van dergelijke verzoeken, ook als het gaat om teruggaaf van belasting die in strijd met het Unierecht is geheven.

De uitspraak benadrukt het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel van het Unierecht, waarbij het Hof concludeert dat de termijn van dertien weken voldoende is om het recht op teruggaaf te effectueren. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00597 tot en met 18/00603
uitspraakdatum: 22 september 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 juni 2018, nummers AWB 17/5528 en 17/5534, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen zeven beschikkingen waarbij verzoeken om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) niet-ontvankelijk zijn verklaard.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft bij tussenuitspraak van 7 april 2020 de gemachtigde van belanghebbende geweigerd en belanghebbende bij brief van dezelfde datum in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een nieuwe gemachtigde aan te stellen. Een afschrift van de tussenuitspraak is aan de brief gehecht. Belanghebbende heeft daarop een nieuwe gemachtigde aangesteld.
1.6.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende heeft op verschillende momenten in 2016 auto’s geëxporteerd. Telkens is een periode van meer dan dertien weken verstreken tussen het moment van vervallen van de tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister en het moment waarop belanghebbende teruggaaf van BPM heeft verzocht. De Inspecteur heeft de verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft evenmin ambtshalve teruggaaf verleend, omdat de auto’s niet binnen dertien weken zijn geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

3.Geschil

In geschil is of de verzoeken om teruggaaf BPM wegens export van de auto’s terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Niet in geschil is dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarde die is opgenomen in artikel 4a van de Uitvoeringsregeling BPM (hierna: Uitvoeringsregeling) dat het verzoek om teruggaaf binnen dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling moet worden gedaan.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het is vaste rechtspraak van het HvJ dat, bij gebreke aan een regeling in het Unierecht, het aan de lidstaten is om formeelrechtelijke maatregelen te treffen. Hierbij dienen de beginselen van het Unierecht te worden gerespecteerd. De belangrijkste beginselen zijn het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel. Het doeltreffendheidsbeginsel schrijft voor dat het uitoefenen van rechten die uit het Unierecht voortvloeien niet uiterst moeilijk of onmogelijk mag worden gemaakt. Het gelijkwaardigheidsbeginsel schrijft voor dat de regels voor het uitoefenen van rechten die uit het Unierecht voortvloeien niet ongunstiger mogen zijn dan de regels die gelden voor het uitoefenen van rechten die uit het nationale recht voortvloeien (zie met name HvJ 16 december 1976, nr. 33/76, Rewe, ECLI:EU:C:1976:188, punt 5; 16 december 1976, nr. 45/76, Comet BV, ECLI:EU:C:1976:191, punten 13 en 16; 15 september 1998, C‑231/96, Edis, ECLI:EU:C:198:401, punten 19 en 34; 17 november 1998, C-228/96, Aprile Srl, ECLI:EU:C:1998:544, punt 18; 9 februari 1999, C‑343/96, Dilexport, ECLI:EU:C:1999:59; 8 maart 2001, C‑397/98 en C‑410/98, Metallgesellschaft e.a., ECLI:EU:C:2001:134, punt 85; en 11 juli 2002, Marks & Spencer, C-62/00, ECLI:EU:C:2002:435, punt 34).
4.2.
Het Hof stelt voorop dat het de wetgever, gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie, vrijstaat fatale termijnen voor te (doen) schrijven bij het indienen van verzoeken om teruggaaf, ook indien het gaat om verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met het Unierecht is geheven. Een termijn van dertien weken is lang genoeg om het recht op teruggaaf te kunnen effectueren en voldoet aan het doeltreffendheidsbeginsel. Niet is gebleken dat de termijn in strijd is met het gelijkwaardigheidsbeginsel.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. T. Tanghe en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 22 september 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 september 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.