ECLI:NL:GHARL:2020:7395

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
21-005890-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en belediging van een ambtenaar met matiging van straf wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling en belediging van politieambtenaren. De mishandeling vond plaats op 11 april 2014, waarbij de verdachte een kopstoot heeft gegeven en het slachtoffer heeft geslagen en geschopt. De belediging vond plaats op 21 juli 2014, waarbij de verdachte beledigende woorden heeft geuit tegen politieambtenaren tijdens de uitoefening van hun functie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen is verklaard van de primair en subsidiair tenlastegelegde mishandeling, maar wel van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling en de belediging van ambtenaren. De verdachte is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van dertig uren, met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die bijna drie jaar heeft geduurd. De benadeelde partij heeft geen vordering in hoger beroep gehandhaafd, waardoor deze niet aan het hof is voorgelegd. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en de uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005890-15
Uitspraak d.d.: 16 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-089367-14 en 16-155260-14, 16-253022-14, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 september 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het in de zaak met parketnummer 16-089367-14 meer subsidiair tenlastegelegde en in de zaak met parketnummer 16-155260-14 tenlastegelegde, tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van dertig uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder parketnummer 16-253022-14 tenlastegelegde feit. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,- te voldoen in 10 termijnen, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Daarnaast heeft de politierechter de vordering benadeelde partij afgewezen voor wat betreft de immateriële schade en niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de materiële schade.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-089367-14:
hij op of omstreeks 11 april 2014 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] een kopstoot heeft gegeven en/of (met een ploertendoder, althans een hard voorwerp) op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2014 te [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het geven van een kopstoot en/of het slaan (met een ploertendoder, althans een hard voorwerp) en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [benadeelde partij] ;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2014 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [benadeelde partij] , een kopstoot heeft gegeven en/of (met een ploertendoder, althans een hard voorwerp) op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Zaak met parketnummer 16-155260-14 (gevoegd):
hij op of omstreeks 21 juli 2014 te [plaats] opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Midden- Nederland en/of [verbalisant 2] , agent van politie Midden-Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “Kankerjoden en/of kanker jongen”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-089367-14 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling, op grond van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is in het bijzonder aangevoerd dat – kort en zakelijk weergegeven - het dossier geen ondersteunend bewijs bevat voor de verklaring van aangever dat het verdachte is geweest die hem heeft mishandeld. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben niets verklaard waaruit blijkt dat verdachte aangever heeft mishandeld. Getuige [getuige 3] geeft een dusdanig algemeen signalement dat daaruit niet valt af te leiden dat de persoon die zij omschrijft en verdachte dezelfde persoon zijn. Daarnaast lijkt zij over een ander incident te verklaren aangezien hetgeen zij heeft waargenomen niet overeenkomt met de verklaring van aangever.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde mishandeling wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof hiertoe als volgt.
Op 11 april 2014 omstreeks 18:45 uur kregen verbalisanten de melding dat er een persoon in de [adres] te [plaats] zou worden afgetuigd. Zij hebben zich begeven naar de genoemde omgeving en troffen daar aangever en een persoon die zij kennen als [getuige 2] . Zij hoorden aangever zeggen dat hij geslagen was en dat ene [verdachte] (fonetisch) dat had gedaan. Hij gaf ook een signalement van [verdachte] . Daarop werd aan aangever door één van de verbalisanten gevraagd of [verdachte] ook wel ‘baas van de muziekwijk’ wordt genoemd, hetgeen door aangever werd bevestigd.
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het verbalisanten bekend is dat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [plaats] , veelvuldig in de omgeving verblijft. Hij noemt zich tegenover de politie de baas van de muziekwijk en voldoet aan het signalement dat aangever heeft opgegeven.
Aangever heeft later in een aanvullende verklaring verklaard dat hij [verdachte] kent sinds hij klein was.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 11 april 2014 aan het eind van de middag getuige is geweest van een forse mishandeling. Zij zat op dat moment op het balkon van haar woning en zag dat het slachtoffer vuistslagen in zijn gezicht kreeg en werd geschopt door een persoon die zij ‘dader 1’ noemt. Zij zag ook dat het slachtoffer vuistslagen in zijn maag kreeg van dader 1. Het slachtoffer lag weerloos op de grond en werd flink toegetakeld. Zij zag dat een andere jongen stond te filmen.
De verbalisanten hoorden aangever ook zeggen dat een andere jongen het incident had gefilmd. Deze jongen heet volgens aangever [naam] maar wordt ook wel [naam] genoemd en betreft de jongen die bij hem stond op het moment dat de politie arriveerde.
Het hof overweegt dat, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, de verklaringen van aangever en getuige [getuige 3] elk voor zich specifiek zijn met betrekking tot de waarnemingen en op belangrijke onderdelen – namelijk dat aangever door een persoon is toegetakeld terwijl een andere persoon filmde – gelijkluidend zijn. Het hof acht de verklaring van aangever aangaande het daderschap van de verdachte overtuigend. Het hof overweegt dat de persoon die [getuige 3] aanduidt met ‘dader 1’ niemand anders dan verdachte kan zijn geweest, aangezien [getuige 3] ook heeft verklaard dat een andere jongen het incident heeft gefilmd en aangever heeft verklaard dat dit ‘ [naam] ’ oftewel [getuige 2] was. De veronderstelling van de verdediging dat [getuige 3] een ander incident heeft waargenomen acht het hof daarom niet juist.
Het hof verwerpt gelet op het bovenstaande het verweer en acht, op grond van het voorgaande en in onderling samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde mishandeling heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-089367-14 meer subsidiair en in de zaak met parketnummer 16-155260-14 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-089367-14:
meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2014 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [benadeelde partij] , tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Zaak met parketnummer 16-155260-14 (gevoegd):
hij op of omstreeks 21 juli 2014 te [plaats] opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Midden- Nederland en [verbalisant 2] , agent van politie Midden-Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “Kankerjoden” .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-089367-14 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 16-155260-14 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door zijn handelen heeft verdachte letsel bij het slachtoffer veroorzaakt. Hiermee heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van politieambtenaren door hen ‘kankerjoden’ te noemen. Verdachte heeft door zijn handelen die politieambtenaren in hun eer en goede naam aangetast en geen enkel respect getoond voor hun gezag.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 maart 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige delicten.
De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. In dat kader heeft de verdediging het hof verzocht bij bewezenverklaring van een of beide tenlastegelegde feiten een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Tussen het moment van instellen van het hoger beroep d.d. 20 oktober 2015 en de einduitspraak van het hof op 16 september 2020 zit ongeveer vier jaren en elf maanden.
Dat betekent dat de redelijke termijn met bijna drie jaren is overschreden. Het hof stelt vast dat verdachte hierop geen enkele invloed heeft gehad. De overschrijding moet dan ook matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Gelet op de aard en de ernst van de feiten ziet het hof echter onvoldoende aanleiding om aan het verzoek van de raadsman om te volstaan met slechts een voorwaardelijke geldboete gehoor te geven.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, zal het hof aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen voor de duur van 30 uren met een proeftijd van 1 jaar. Deze voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 80,00 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard en voor wat betreft de immateriële schade afgewezen. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij in hoger beroep de vordering niet heeft gehandhaafd. De vordering is daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-253022-14 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-089367-14 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-089367-14 meer subsidiair en in de zaak met parketnummer 16-155260-14 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-089367-14 meer subsidiair en in de zaak met parketnummer 16-155260-14 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 16 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.