ECLI:NL:GHARL:2020:7391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
21-003719-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel naar aanleiding van een veroordeling voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De betrokkene, geboren in 1994, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de politierechter van 20 juni 2018, waarin hij was veroordeeld tot een straf voor het verkopen van drugs. Het hof heeft het onderzoek op de zitting van 2 september 2020 voortgezet en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 19.320,00 schatte. De betrokkene heeft betwist dat hij dit bedrag heeft ontvangen en verklaarde dat hij drugs gebruikte en soms verkocht om in zijn eigen gebruik te voorzien. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene bij de politie en de politierechter als geloofwaardig beschouwd, ondersteund door bewijsstukken zoals WhatsApp-berichten. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 5.000,00, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, waaronder zijn Wajong-uitkering. Het hof heeft de eerdere beslissing vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de duur van de gijzeling op maximaal 200 dagen heeft bepaald.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003719-18
Uitspraak d.d.: 16 september 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2018 met parketnummer 18-038597-18 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 19.320,00 en oplegging aan betrokkene van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. D.C. Keuning, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op €19.320,00 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van €19.320,00. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de beslissing van de eerste rechter, conform de eis van de officier van justitie, zal worden bevestigd.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij vonnis van politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2018 (parketnummer 18-038597-18) ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 19.320,00. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Uitgangspunt
Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt het hof als bewijsmiddelen:
- het onherroepelijke vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2018 in de onderliggende strafzaak;
- het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2017034580, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Noord-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 95);
- het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 20 juni 2018;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e 2e lid Sr met rapportnummer 2017034580, opgemaakt door [verbalisant 2] .
Standpunt verdediging
Betrokkene heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij het bedrag dat gevorderd is nooit heeft ontvangen. Bij de politie heeft hij onder invloed van drugs verklaringen afgelegd. Bij de politierechter heeft hij in dezelfde lijn verklaard omdat zijn vorige raadsman hem dat adviseerde. Betrokkene gebruikte ten tijde van de bewezenverklaarde periode zelf drugs en verkocht soms een beetje drugs om in zijn eigen drugsgebruik te kunnen voorzien, maar hij heeft er nooit zoveel geld aan verdiend.
Beoordeling hof
Betrokkene heeft bij de politie uitvoerig verklaard over de verkoop in weed en speed waarbij hij details gaf over de duur van zijn handelsactiviteiten, de hoeveelheden die hij inkocht, de inkoopprijzen die hij betaalde en de verkoopprijzen die hij hanteerde. Bij de politierechter heeft betrokkene op hoofdlijnen dienovereenkomstig verklaard. De ontkennende verklaring van betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep acht het hof niet geloofwaardig. Betrokkene heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij zich helder voelde. Bij de politierechter heeft hij niet anders verklaard. Daarnaast worden de verklaringen van betrokkene bij de politie ondersteund door WhatsApp en SMS berichten waarin hij correspondeert over de verkoop van drugs. Het hof gaat dan ook uit van de verklaringen van betrokkene bij de politie en de politierechter.
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van verklaringen van betrokkene over de periode waarin hij weed en speed verkocht en de daarbij horende inkoop- en verkoopprijzen. Betrokkene heeft verklaard over een periode van vier jaren, in het rapport is in het voordeel van verdachte uitgegaan van twee jaren.
Opbrengst
Weed:
4 weken x 30 gram weed = 120 gram per maand
120 gram x €10,- per gram = €1200 per maand
€1200 per maand x 12 maanden = €14.400,00 per jaar x 2 jaren = €28.800,00
Speed:
150 gram per maand x €5,- per gram = €755 per maand
€755 x 12 maanden = €9060 per jaar x 2 jaren = €18.120,00
De totale opbrengst wordt op €46.920,00 geschat.
Kosten
Weed:
Inkoopprijs 10 gram weed is €50
€50,- x 120 gram per maand = €700 per maand
€700 per maand x 12 maanden = €8400 x 2 jaren = €16.800,00
Speed:
Inkoopprijs 150 gram speed is €450
€450,- per maand x 12 maanden = €5400 x 2 jaren = €10.800,00
De totale kosten worden op € 27.600,00 geschat.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
Opbrengst € 46.920,00
Kosten € 27.600,00
------------------------------------ -
Totaal € 19.320,00

De verplichting tot betaling aan de Staat

Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman bepleit dat een betalingsverplichting ter hoogte van het bedrag van de onderhavige vordering veel druk zal leggen op de mogelijkheden van betrokkene om zich te ontplooien. Ter terechtzitting van het hof heeft reclasseringsmedewerker de heer [naam] dit beaamd. Sinds oktober 2019 is hij belast met het toezicht op betrokkene in het kader van de naleving van bijzondere voorwaarden. Sinds de start van het toezicht zijn er resultaten geboekt. Betrokkene is op dit moment vier maanden van de drugs af. De heer [naam] heeft verklaard dat financiële problemen bij betrokkene veel spanning opleveren. Als hij het bedrag ter hoogte van de vordering moet terugbetalen dan kan hij dat zelf niet overzien en zal dat waarschijnlijk tot ontwrichting leiden.
Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de betrokkene acht het hof gronden aanwezig om het door de betrokkene te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte bedrag. In aanmerking genomen de omstandigheid dat hij een Wajong-uitkering ontvangt en hetgeen overigens omtrent de persoon van de betrokkene is gebleken, valt redelijkerwijs niet te verwachten dat hij nu en in de toekomst in staat zal zijn om een zodanig inkomen te generen dat hij het volledige bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat zal kunnen betalen. Alles in acht nemende, zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 5.000,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
19.320,00 (negentienduizend driehonderdtwintig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 200 dagen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 16 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.