ECLI:NL:GHARL:2020:7390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
21-002541-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vrijspraak verdachte wegens gebrek aan kennis van rijontzegging door taalbarrière

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het besturen van een auto terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen was ontzegd. De verdachte, die de Nederlandse taal niet machtig is, had geen vertaling van de schriftelijke rijontzegging ontvangen. Het hof oordeelt dat het ontbreken van een vertaling van dit essentiële processtuk betekent dat niet kan worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de rijontzegging. De advocaat-generaal had betoogd dat de verdachte had moeten vermoeden dat de uitgereikte stukken met de rechtszaak te maken hadden, maar het hof volgt deze redenering niet. Het hof benadrukt dat justitie verantwoordelijk is voor het zorgdragen voor een vertaling in een voor de verdachte begrijpelijke taal. Aangezien de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de rijontzegging, bevestigt het hof het vonnis van de politierechter en verklaart dat de verdachte niet schuldig is aan het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002541-19
Uitspraak d.d.: 14 september 2020
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2019 met parketnummer 96-033335-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, inhoudende dat hij op 9 februari 2019 te Joure een auto heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem de bevoegdheid tot het besturen motorrijtuigen was ontzegd.
Het hof is van oordeel dat de politierechter juist heeft beslist. Het hof zal het vonnis dan ook bevestigen, met dien verstande dat het hof in aanvulling daarop het volgende overweegt.

Overwegingen omtrent het bewijs

De centrale vraag in hoger beroep is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 9 februari 2019 wist of redelijkerwijs moest weten dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorijtuigen was ontzegd. Bij de politie heeft verdachte - die de Nederlandse taal niet machtig is - verklaard:
“Ik wist niet van het verbod. Bij de politie waar ik de boete heb betaald, hebben ze mij niet verteld dat ik niet mocht rijden. Ik heb (het hof begrijpt: kreeg) iets voorgeschoven om te tekenen, maar ik wist niet wat het was. Ik moest het wel ondertekenen, dus dat heb ik gedaan.”Verdachte geeft verder aan dat hij één keer onder invloed van alcohol heeft gereden en dat zijn rijbewijs nog thuis ligt.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat hij een rijontzegging opgelegd had gekregen. Volgens de advocaat-generaal is een schriftelijke rijontzegging niet een essentieel processtuk dat door justitie in vertaalde vorm aan verdachte aangeboden had moeten worden. Gelet op alle omstandigheden die aan de uitreiking van de ontzegging vooraf zijn gegaan, had verdachte kunnen vermoeden dat de uitgereikte stukken met de rechtszaak te maken zouden hebben. Daarom lag het in zijn risicosfeer om deze stukken te laten vertalen of hulp te vragen bij het begrijpen van de inhoud ervan.
Het hof volgt de advocaat-generaal hierin niet. Zoals hiervoor vermeld, beheerst verdachte de Nederlandse taal niet. Desondanks is hem op 6 januari 2019 enkel een schriftelijke rijontzegging in de Nederlandse taal uitgereikt. Dit is een voor verdachte essentieel processtuk. Immers, het niet naleven van het in dit stuk vermelde verbod leidt tot de verstrekkende consequentie dat verdachte zich aan een misdrijf schuldig maakt. Het hof is daarom van oordeel dat justitie had dienen zorg te dragen voor vertaling van de schriftelijke rijontzegging in een voor verdachte begrijpelijke taal, schriftelijk dan wel mondeling met behulp van een tolk. In dat verband weegt het hof in dit geval tevens mee dat de uitreiking heeft plaatsgevonden geruime tijd na de uitspraak in de zaak die tot die ontzegging heeft geleid (verstekvonnis d.d. 21 maart 2018). Tegen de achtergrond van dat tijdsverloop komt geen doorslaggevende betekenis toe aan het gegeven dat de dagvaarding voor de zitting bij de politierechter destijds aan verdachte (met vertaling) in persoon is uitgereikt. De stelling dat verdachte had moeten weten of beseffen dat de uitgereikte stukken betreffende de rijontzegging met die rechtszaak te maken zouden hebben, gaat daarom niet op.
Nu een vertaling van de rijontzegging ontbreekt en evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van de inhoud van voormelde rijontzegging, kan niet worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij op 9 februari 2019 geen personenauto mocht besturen. Het oordeel van de politierechter is derhalve juist.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 14 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.