ECLI:NL:GHARL:2020:7370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
21-004858-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging in vereniging met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon, gepleegd op 21 april 2019. De verdachte had samen met een medeverdachte geweld gebruikt tegen het slachtoffer, waarbij deze meermalen werd geslagen en geschopt. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en deelname aan gesprekken met de Jeugdbescherming. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van het geweld. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding vastgesteld op € 347,80, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004858-19
Uitspraak d.d.: 9 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 17 september 2019 met parketnummer 08-128495-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, waarvan veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 452,65 euro, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. L.V.S. Cassese, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij voornoemd vonnis ter zake van het primair tenlastegelegde, wegens - kort gezegd - openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen jeugddetentie, waarvan veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden: meldplicht, deelname aan gesprekken met Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering, het meewerken aan door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpinstanties en een contactverbod met [benadeelde] , met reclasseringstoezicht. Verder is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 453,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2019, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1. primair:

hij op of omstreeks 21 april 2019 te [plaats] openlijk, te weten, aan [adres] bij de ABN AMRO Bank, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde] (meermalen) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen tegen/op/in zijn gezicht en/of hoofd en/of lichaam, en/of door het opjutten en/of aanmoedigen van één van zijn mededader(s);

1. subsidiair:

hij op of omstreeks 21 april 2019 te [plaats] openlijk, te weten, aan [adres] bij de ABN AMRO Bank, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde] (meermalen) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen tegen/op/in zijn gezicht en/of hoofd en/of lichaam, en/of
door het opjutten en/of aanmoedigen van één van zijn mededader(s).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde. Verdachte heeft bij de politie bekend het slachtoffer te hebben geslagen. Gelet op de rol die de medeverdachte [medeverdachte] blijkens de aangifte had, is er naar de mening van de advocaat-generaal sprake van het "in vereniging" plegen van geweld tegen het slachtoffer.
De advocaat-generaal refereert zich ten aanzien van het schoppen tegen het gezicht en/of lichaam van het slachtoffer aan het oordeel van het hof.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde, nu er geen sprake is van het "in vereniging" plegen van geweld nu uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat hij verdachte en aangever slechts uit elkaar haalde.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om het subsidiair ten laste gelegde bewezen te verklaren. Verdachte ontkent echter het slachtoffer geschopt te hebben tegen het gezicht en/of lichaam.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien beide verdachten een voldoende significante of wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Anderzijds is de enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de geleverde intellectuele- en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is met medeverdachte [medeverdachte] op 21 april 2019 rond 15:30 uur aan [adres] in [plaats] geweest. Aldaar is een vechtpartij ontstaan, waarbij geweld is gepleegd tegen het slachtoffer [benadeelde] .
Aangever [benadeelde] verklaart dat er twee jongens [adres] bij de ABN AMRO Bank kwamen aanlopen. Deze twee jongens liepen naar verdachte. Verdachte sloeg vrijwel direct meerdere malen met gebalde vuisten tegen het hoofd en schopte zowel met links als rechts hard met geschoeide voet tegen het lichaam van die [benadeelde] . Medeverdachte [medeverdachte] zou niet geslagen hebben, maar heeft volgens aangever wel de boel lopen opjutten door te roepen: 'Toe dan, geef hem nog een klap'.
Getuige [getuige] verklaart dat zij twee jongens met een scooter [adres] zag oprijden. Ze zag dat beide jongens dichtbij hen van de scooter afstapten. Verdachte begon te schelden tegen [benadeelde] . Zij zag dat verdachte op [benadeelde] toe liep. Zij zag dat verdachte zonder verder iets te zeggen met zijn tot vuist gebalde rechterhand [benadeelde] zeer hard tegen de linker zijkant van het hoofd sloeg. Zij zag ook dat verdachte opzettelijk en met veel kracht [benadeelde] schopte. Getuige [getuige] ziet bovendien dat medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk met kracht en met zijn gebalde rechtervuist tegen de rechterkant van het gezicht van [benadeelde] sloeg.
Uit beide verklaringen komt naar voren dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gezamenlijk optraden en dat zij beiden aangever op een agressieve manier bejegend hebben. Hierbij is geschopt en geslagen. Gelet op deze verklaringen is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende significante en wezenlijke bijdrage van [medeverdachte] aan het gepleegde geweld. Het hof acht de verklaring van [medeverdachte] dat hij verdachte en het slachtoffer slechts uit elkaar wilde halen niet geloofwaardig nu die verklaring geen steun vindt in de overige verklaringen die zich in het dossier bevinden. Integendeel.
Het hof verwerpt het verweer en komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primairhij op 21 april 2019 te [plaats] openlijk, te weten aan [adres] bij de ABN AMRO Bank, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , door die [benadeelde] meermalen te stompen en te schoppen tegen zijn gezicht en lichaam, en door het opjutten en aanmoedigen van één van zijn mededaders.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen jeugddetentie, waarvan veertig uren voorwaardelijk, subsidiair twintig dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals opgelegd door de kinderrechter in eerste aanleg.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de LOVS-richtlijnen, waarbij in beginsel een werkstraf van veertig uren als passend wordt gezien. Verdachte is first-offender en is na dit incident niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Cliënt heeft ADHD en is derhalve impulsiever dan anderen. Hij heeft in zijn nog jonge leven al veel meegemaakt. Dit heeft moeder ook verklaard ter zitting in eerste aanleg. Cliënt staat open voor hulpverlening, mocht die nodig zijn. Hij heeft baat bij de begeleiding die hij nu al heeft gekregen. Hij heeft een duidelijk toekomstbeeld en wil graag een opleiding bij defensie gaan volgen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het dossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 21 april 2019 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon, waardoor letsel is ontstaan. Verdachte en zijn mededader hebben door hun gewelddadige optreden inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en voorts hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij het slachtoffer en bij het publiek dat hier ongewild en ongewenst getuige van is geweest. Dergelijk openlijk gewelddadig optreden is in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en het versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Het hof houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat uit een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 juli 2020 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld en ook na dit incident niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 april 2020 komt naar voren dat verdachte zich positief heeft ontwikkeld. Hij heeft zijn diploma van de middelbare school gehaald, zijn thuissituatie is verbeterd en hij heeft een duidelijk toekomstbeeld. Uit dit rapport komt ook naar voren dat verdachte zijn verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen is voorgevallen en dit niet langer bagatelliseert. Er is sprake van bewustwording en hierdoor is de kans op recidive afgenomen.
Alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen jeugddetentie, waarvan veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, een passende straf is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 472,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 453,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 452,65, bestaande uit € 127,65 materiële schade en € 325,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de materiële schadepost 'reparatie horloge' ad € 85,- af te wijzen. De raadsvrouw stelt dat de schade niet conform artikel 150 Rv. is onderbouwd. Verder verzoekt de raadsvrouw de opgevoerde reiskosten met € 19,85 te verminderen, omdat de zitting van 30 juli 2019 niet is doorgegaan. De benadeelde partij is daarvan tijdig op de hoogte gebracht.
De verdediging heeft bepleit dat een bedrag van € 310,00 immateriële schadevergoeding redelijk is, gelet op de jurisprudentie waarnaar wordt verwezen op pagina 3 van de schadeonderbouwing.
Resumerend verzoekt de raadsvrouw dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 352,65, bestaande uit € 42,65 materiële schade en € 310,- immateriële schade.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Ten aanzien van de gevorderde kosten betreffende de reparatie van het horloge van € 85,00 oordeelt het hof dat de benadeelde partij in die kosten niet-ontvankelijk zal worden verklaard nu deze kosten door de verdediging gemotiveerd betwist zijn en dat verdere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces.
De gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de rechtbank ad € 39,70 zal het hof halveren, nu deze kosten bestaan uit het twee keer bezoeken van de rechtbank, terwijl de zitting op 30 juli 2019 geen doorgang heeft gevonden en de benadeelde partij daarover geïnformeerd was. Het resterende bedrag komt voor toewijzing in aanmerking als proceskosten.
De gevorderde reiskosten van € 22,80 voor een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland acht het hof toewijsbaar evenals de gevorderde immateriële schadevergoeding van 325,- euro die het hof gelet op het tenlastegelegde feit en de impact die dit heeft gehad op het slachtoffer alleszins redelijk acht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
40 (veertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (een) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (een) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich, gedurende de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering te bepalen periode en (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op de door de Jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, te melden bij de Jeugdreclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde deelneemt aan de gesprekken met Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering, die gericht zijn op het toezicht op en het begeleiden bij het nakomen van de bijzondere voorwaarden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde meewerkt aan andere door Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Jeugdbescherming Overijssel (instantie AST106), een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, de opdracht
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. De verantwoordelijke gemeente is [plaats] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 347,80(driehonderdzevenenveertig euro en tachtig cent) bestaande uit
€ 22,80(tweeëntwintig euro en tachtig cent) materiële schade en
€ 325,00(driehonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 19,85 (negentien euro en vijfentachtig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 19,85(negentien euro en vijfentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 347,80 (driehonderdzevenenveertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 22,80 (tweeëntwintig euro en tachtig cent) materiële schade en € 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 april 2019.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 9 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.