Daarnaast verklaart getuige [getuige 1] , brandmeester, bij de politie dat hij omstreeks 00:36 uur ter plaatse kwam. Hij nam waar dat er op het perceel van [verdachte] vrij veel personen aanwezig waren welke de brand grotendeels geblust hadden, althans dit zeiden zij. [getuige 1] nam ter plaatse het volgende waar: tussen de percelen van [verdachte] en [benadeelde partij] staat een afscheidingsmuur die tot ongeveer 1,60 meter bestaat uit dichte steen met daarbovenop open sierstenen van 30 bij 30 cm. Door de openingen in de siersteen in de afscheidingsmuur tussen het perceel van [verdachte] en aangever [benadeelde partij] zag hij dat er nog vuur was in het daarachter gelegen hout (het hof begrijpt: van de houtstek). De vuurgloed was op ongeveer 1,50 meter hoogte. Hierop hebben zij getracht te blussen, het afdakje boven de houtstek opengebroken, de houtstek uit elkaar gehaald en de houtblokken op het perceel van [verdachte] geblust. Verder neemt hij waar dat de boeidelen (het hof begrijpt: de dakrandafwerking) van de achterzijde van het stenen schuurtje in de tuin van [benadeelde partij] en de zijkant van het balkon van [benadeelde partij] zwart geblakerd was. Dit duidt op aantasting door vuur, hetgeen kennelijk op tijd is geblust (het hof begrijpt: door anderen dan de brandweerlieden). [getuige 1] verklaart verder dat hij de ton, toen hij ter plaatse was, niet heeft gezien, omdat hij was gericht op de brand en zijn manschappen. Over de mogelijke oorzaak van de brand verklaart hij dat er een reële kans is, getuige noemt later 90%, dat het vliegvuur (het hof begrijpt: door de lucht vliegende vonken) via de openingen in de sierstenen in het hout terecht gekomen is. Het ontstaan van de brand door vuurwerk of een vuurpijl acht [getuige 1] minder aannemelijk. Later voegt hij eraan toe dat in zijn optiek de warmteoverdracht van de hoge vuurbelasting in de ton mede oorzaak van het ontstaan van de brand is geweest. Hierdoor is de afscheidingsmuur opgewarmd en is het opgedroogde hout waarschijnlijk nog droger geworden en vermoedelijk door middel van overdracht van vliegvuur vlam gaan vatten.
Bij de raadsheer-commissaris van dit hof verklaart [getuige 1] dat hij de ton wel zag staan op het perceel van [verdachte] op ongeveer 2,5 meter vanaf de afscheidingsmuur. Op het moment dat hij op het perceel van [verdachte] aankwam, zat er nog hout in de ton en brandde het hout in de ton nog. Hij weet niet of de ton is verplaatst. Aan het einde van het verhoor verklaart hij dat er smeulende dingen om de ton lagen. Het vuur in de ton was al 'een tijd' uit, maar de rand van de ton was nog roodgloeiend: “[J]e zag een rode gloed aan de buitenkant van de ton”. Hij verklaart dat hij niet meer weet of de vuurhaard recht achter de siertegels zat. Hij heeft geen vlammen gezien in de houtstek. Op het moment dat ze de houtstek uit elkaar haalden, ontstonden er wel vlammen. [getuige 1] verklaart niet in de tuin van [benadeelde partij] te zijn geweest, niet te weten of de houtopslag vanuit de tuin van [benadeelde partij] open is en dat zijn collega [naam] bovenop de houtstek heeft gestaan en deze uit elkaar heeft gehaald. De diepte van de vuurhaard was 1 tot 1,50 meter, vanuit de bovenkant van de houtstek gemeten. Hij voegt hieraan toe dat het hittepunt zo'n 40 à 50 centimeter onder de siertegel zat. Over de door brand aangetaste balk aan de tuinkant van het perceel van [verdachte] verklaart [getuige 1] dat deze zichtbaar verbrand is. Hij acht het mogelijk dat de warmte van onder het dakje bovenop de houtstek is gekomen. Als de vlammen vanuit de ton schuin naar boven gaan, dan kan het bovenop gaan branden en dan is het mogelijk dat de balk opwarmt zodat die gaat branden. [getuige 1] verklaart eveneens dat het mogelijk is dat een vuurpijl een bocht heeft gemaakt en vanaf de tuinkant van [benadeelde partij] de houtvoorraad is ingevlogen. Hij weet dit niet zeker, want hij had geen zicht op de zijkant aan de tuinkant van [benadeelde partij] . Hij heeft geen resten van vuurwerk aangetroffen op de plaats van de brand, maar hij heeft de plaats van de brand slechts aan de zijde van het perceel van [verdachte] kunnen bekijken. [getuige 1] verklaart dat hij en zijn manschappen geen onderzoek hebben gedaan naar het ontstaan van de brand; daarvoor waren zij niet ter plaatse. [getuige 1] acht het aannemelijk dat de brand is ontstaan door vliegvuur van het vuur dat eerder op de avond brandde in de ton op het perceel van [verdachte] , maar hij heeft dit niet vast kunnen stellen omdat er geen onderzoek naar het ontstaan van de brand is gedaan.