In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 191 hennepplanten. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij in de woning en dat hij beschikkingsmacht had over de planten. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 120 uren. Tijdens de zitting op 31 augustus 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er geen bewijs was voor het opzet en dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over de hennepplanten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de hennepkwekerij en dat hij beschikkingsmacht had over de planten, ondanks het feit dat hij niet de huurder van de woning was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en relevante bepalingen van het Wetboek van Strafrecht.