ECLI:NL:GHARL:2020:7206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
21-003049-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten met bewijs van beschikkingsmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 191 hennepplanten. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij in de woning en dat hij beschikkingsmacht had over de planten. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 120 uren. Tijdens de zitting op 31 augustus 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er geen bewijs was voor het opzet en dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over de hennepplanten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de hennepkwekerij en dat hij beschikkingsmacht had over de planten, ondanks het feit dat hij niet de huurder van de woning was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en relevante bepalingen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003049-19
Uitspraak d.d.: 14 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 mei 2019 met parketnummer 18-229724-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
blijkens opgave van de raadsvrouw wonende op het adres: [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van het tezamen en in vereniging met een ander of anderen op 25 oktober 2018 opzettelijk aanwezig hebben van 191 hennepplanten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 191 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het vereiste opzet niet kan worden bewezen, nu verdachte ontkent van de hennepkwekerij in de woning te hebben geweten. Verdachte is wel beneden in de woning geweest, maar niet op de bovenverdieping waar de kwekerij was gevestigd. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij geen beschikkingsmacht heeft gehad over de hennep.
De verweren slagen niet. Vaststaat dat verdachte op 25 oktober 2018, toen de hennepkwekerij werd ontdekt, in het appartement aan de [adres] is geweest. Toen de politie voor de deur stond, heeft verdachte de woning via het balkon verlaten, waarna hij op het balkon van getuige [getuige] terecht is gekomen. Gelet op het tijdstip van aantreffen – ’s ochtends rond 10:00 uur – en het feit dat er meerdere kledingstukken van verdachte in de woning lagen en een dekbed en kussen op de bank, acht het hof aannemelijk dat verdachte in de woning heeft overnacht. [getuige] heeft voorts verklaard dat zij verdachte veel vaker bij en in de woning heeft gezien. Zij is daarin heel duidelijk en het hof heeft geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. Voorts is van belang dat het blijkens de plattegrond op p. 19 van het dossier een redelijk kleine woning betreft, waar op de bovenverdieping 191 hennepplanten zijn aangetroffen. Door de politie is gerelateerd dat direct na binnenkomst van de woning een hennepgeur waarneembaar was. Dit moet verdachte ook hebben waargenomen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij op de bovenverdieping van de woning waar hij verbleef.
Het hof acht eveneens bewezen dat verdachte beschikkingsmacht had over die kwekerij. Naast de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht het hof daarvoor met name van belang dat hij zich op 25 oktober 2018 alleen in de woning bevond en dat er geen aanwijzingen zijn dat er (kort) daarvoor nog andere personen zijn geweest. De hennepplanten bevonden zich derhalve in de machtssfeer van (alleen) verdachte.
Daar komt nog bij dat voornoemde belastende feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof om uitleg van verdachte vragen. In plaats van een redelijke, voornoemde redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft verdachte echter enkel verklaard dat hij wel eens in de woning kwam en dat hij niets van een hennepkwekerij wist. Voor het overige heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. In eerste aanleg noch in hoger beroep is verdachte ter terechtzitting verschenen om uitleg te geven. Verdachte heeft derhalve geen verifieerbare en concrete verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid in de woning.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat niet alleen kan worden bewezen dat verdachte van de hennepkwekerij heeft geweten, maar dat hij daar ook beschikkingsmacht over heeft gehad.
Dat verdachte niet de huurder was van het pand, doet aan het voorgaande niet af. De feitelijke huurder van het pand, S. Zakari, heeft immers verklaard dat hij al enige tijd niet meer in de woning is geweest en dat hij een kennis onderdak heeft gegeven. Voornoemde feiten en omstandigheden passen bij die verklaring.
Het meer subsidiair gevoerde verweer, inhoudende dat niet kan worden bewezen dat verdachte de hennepplanten opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen aanwezig heeft gehad, slaagt wel. Van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen blijkt inderdaad niet, zodat hij van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2018 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 191 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bewezenverklaard is dat verdachte op 25 oktober 2018 in een woning een hoeveelheid van 191 hennepplanten aanwezig heeft gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep een stof is die, éénmaal in het verkeer gebracht, schadelijk kan zijn en risico's meebrengt voor de gezondheid van gebruikers en mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving veroorzaakt. Daarom wordt verdachte dit feit zwaar aangerekend.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 31 juli 2020 is verdachte weliswaar eerder onherroepelijk veroordeeld, maar niet ter zake van delicten op het gebied van de Opiumwet.
De landelijk geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting houden voor het hebben van een hennepkwekerij met tussen de 100 en 500 hennepplanten en waarbij het gaat om een first offender een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand in en een taakstraf van 120 uren. De straf die door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd sluit hierbij aan.
Bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden zijn geen zaken naar voren gekomen die uitdrukkelijk in positieve of negatieve zin bij de strafoplegging moeten worden meegewogen.
Alles afwegende, acht het hof de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en noodzakelijk. Het hof legt verdachte derhalve een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand op, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 14 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.