ECLI:NL:GHARL:2020:7174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
200.281.031/01 en 200.281.031/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling minderjarige en vaststelling doelen voor hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 23 april 2020 had besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor de duur van twaalf maanden. De moeder verzocht het hof om de beschikking te schorsen en te vernietigen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [de minderjarige] zorgelijk is, aangezien hij niet naar school gaat en er onvoldoende vooruitgang is in de hulpverlening. De moeder heeft moeite om grip te krijgen op de situatie en de hulpverlening komt moeizaam op gang. Het hof heeft de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling bevestigd en benadrukt dat er dringend actie moet worden ondernomen om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen. Het hof heeft specifieke doelen vastgesteld waaraan moet worden gewerkt, waaronder het weer naar school gaan van [de minderjarige] en het verbeteren van de opvoedingssituatie door de moeder.

De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling wordt bekrachtigd en dat er duidelijke termijnen worden gesteld voor de te bereiken doelen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bevestigd en benadrukt het belang van samenwerking tussen de moeder, [de minderjarige] en de hulpverleners.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.031/01 en 200.281.031/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 197404)
beschikking van 10 september 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Allersma te Haren (Groningen),
en
de raad voor de kinderbescherming,
Regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader,
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudende te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (verder te noemen: de kinderrechter), van 23 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens verzoek tot schorsing, met productie(s), ingekomen op
21 juli 2020;
- een brief van de raad van 14 augustus 2020;
- een brief van de GI van 19 augustus 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Allersma van 24 augustus 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. Allersma, mevrouw [B] namens de raad en namens de GI de heer [C] en de heer [D] . De moeder is om onbekende redenen niet verschenen.
3.
De feiten
3.1
Uit de affectieve relatie die tot 2008 heeft bestaan tussen de moeder en de vader is [in] 2004 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De raad heeft de kinderrechter op 26 februari 2020 verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen voor de duur van twaalf maanden. Ter zitting heeft de raad dit verzoek in die zin gewijzigd dat verzocht wordt om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor de duur van twaalf maanden. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de raad verwezen naar het bij het verzoek gevoegde raadsrapport van 20 februari 2020.
3.3
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 april 2020 tot
23 april 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof:
1) ex artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te bevelen dat de werking van de bestreden beschikking wordt geschorst, en
2) de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen).
4.2
De raad heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissingIn de zaak met zaaknummer 200.281.031/02

5.1
Het hof zal heden uitspraak doen in de hoofdzaak met zaaknummer 200.281.031/01. Dit brengt mee dat de moeder geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Het hof zal dat verzoek daarom afwijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.281.031/01
5.2
Volgens het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4
Op de zitting is gebleken dat er nog weinig verandering is gekomen in de zorgelijke situatie van [de minderjarige] . Hij is inmiddels (weer) uitgeschreven van school en volgt dus geen onderwijs. Het lijkt verder op zich wel rustig rond [de minderjarige] , maar het niet volgen van onderwijs blijft voor hem een grote bedreiging in zijn ontwikkeling. De moeder heeft geen grip op [de minderjarige] en is onvoldoende in staat hem te stimuleren om naar school te gaan. De hulpverlening vanuit de ondertoezichtstelling komt moeizaam van de grond en er is tot nu niets aan therapeutische hulp ingezet. Er is alleen de aanmelding bij [E] geweest. De jeugdhulpverlener heeft na herhaaldelijke pogingen pas sinds kort ingang bij de moeder en de indruk dat zij nu openstaat voor contact met hem.
5.5
Het hof vindt het zorgelijk dat ook de gedwongen hulpverlening moeizaam op gang komt en [de minderjarige] weer niet naar school gaat. Inmiddels tikt de tijd en de leeftijd van [de minderjarige] door en dreigt hij onomkeerbaar zonder opleiding te blijven. Dit is schadelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] op alle gebieden. Er moet nu echt binnenkort beweging komen in de thuissituatie van [de minderjarige] en verandering/verbetering van de opvoedingsvaardigheden van de moeder, anders ziet het hof een verderstrekkende maatregel als uithuisplaatsing al dan niet binnen het netwerk nog als enige mogelijkheid.
5.6
Aan de volgende doelen moet de komende periode van ondertoezichtstelling worden gewerkt waarbij het hof bij een aantal doelen termijnen zal opnemen waarbinnen dit doel moet zijn bereikt:
1. [de minderjarige] en zijn moeder geven de jeugdhulpverlener en jeugdreclasseerder voldoende zicht op hun thuis/leefsituatie en werken mee aan de hulpverlening. Dit houdt ook in dat zij meewerken aan afspraken en deze afspraken nakomen (binnen 1 maand).
2. [de minderjarige] gaat weer naar school (binnen 2 maanden).
3. Er is onderzoek gedaan naar de achterliggende problematiek van [de minderjarige] (dat wil zeggen hoe het komt dat hij al zo lang niet naar school gaat en vaak in aanraking kwam met politie en justitie) en advies gegeven over welke hulpverlening nu voor [de minderjarige] het beste is (binnen 6 maanden).
4. Deze geadviseerde hulpverlening/therapie voor [de minderjarige] is opgestart (binnen 9 maanden).
5. Er is hulpverlening/therapie/systeemtherapie voor de moeder in verband met haar persoonlijke problematiek opgestart (binnen 2 maanden).
6. De moeder kan thuis zorgen voor een goede opvoedingssituatie voor [de minderjarige] met ritme en regelmaat en een normale schoolgang.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het schorsingsverzoek afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In de zaak met zaaknummer 200.281.031/02
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de
beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 23 april 2020;
In de zaak met zaaknummer 200.281.031/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 23 april 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 10 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.