ECLI:NL:GHARL:2020:7150

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
21-006799-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vrijspraak woningoverval met aanvulling van gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vrijspraak van een verdachte in een woningoverval. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, die de verdachte op 5 december 2018 had vrijgesproken van het medeplegen van een woningoverval. Tijdens de zittingen is gebleken dat de aangeefster de twee overvallers herkende als de medeverdachten, maar de verdachte expliciet niet herkende. Ondanks aanwijzingen van betrokkenheid van de verdachte, oordeelde het hof dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor het medeplegen van de woningoverval. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met aanvulling van de gronden, en concludeerde dat de betrokkenheid van de verdachte niet zodanig was dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking met de daders. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en ondubbelzinnige herkenning door de aangeefster en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006799-18
Uitspraak d.d.: 16 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 december 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-880687-18 en 05-058280-16, tegen

[Voornamen en achternaam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum, -plaats en -land] ,
wonende aan de [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis voor zover het betreft de zaak met parketnummer 05-880687-18 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is bij akte van 29 mei 2019 beperkt tot de vrijspraak ter zake van feit 1.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 juni 2019, 2 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door en namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. M.T. Lamers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen
De rechtbank heeft bij vonnis van 5 december 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde, kort gezegd het medeplegen van een woningoverval, vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde feit.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis van de rechtbank in stand dient te blijven, omdat er onvoldoende overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde feit.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis bevestigen met aanvulling van de gronden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
In hoger beroep is een aantal stukken toegevoegd aan het dossier. Dat betreft onder meer processen-verbaal van bevindingen en de processen-verbaal van verhoor bij de raadsheer-commissaris. Uit de processen-verbaal van bevindingen volgt dat aangeefster en enkele verbalisanten die betrokken zijn geweest bij het opsporingsonderzoek in deze zaak aanwezig zijn geweest tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Daar heeft aangeefster aan de verbalisanten kenbaar gemaakt dat zij de ter terechtzitting aanwezige medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft herkend als de daders van de overval op haar woning. Aangeefster is hierover vervolgens gehoord bij de raadsheer-commissaris. Daar heeft zij opnieuw aangegeven dat zij de beide medeverdachten [achternaam medeverdachten] heeft herkend als de daders van de woningoverval. Aangeefster heeft daarbij aangegeven dat beide daders op enig moment hun bivakmuts hebben afgedaan, zodat zij allebei de daders zonder bivakmuts heeft gezien en dat zij de beide medeverdachten [achternaam medeverdachten] om die reden heeft herkend als de daders van de woningoverval. Ook heeft aangeefster verklaard dat zij de daders heeft herkend aan hun stemmen. Aangeefster heeft daarbij bovendien expliciet aangegeven dat zij verdachte niet heeft herkend als een van de daders. Uit het dossier volgt nog dat aangeefster tijdens het opsporingsonderzoek heeft deelgenomen aan een fotoconfrontatie met het oog op een herkenning van verdachte. Ook bij die gelegenheid heeft aangeefster verdachte niet herkend als een van de daders. Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangeefster voor wat betreft de herkenning duidelijk en ondubbelzinnig is en ziet geen reden om te twijfelen aan die herkenning. Gelet op het voorgaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een van de twee daders is die bij de woningoverval met gebruik van geweld de goederen hebben weggenomen.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er diverse aanwijzingen zijn die erop duiden dat verdachte op zijn minst in enige mate betrokken is geweest bij de woningoverval. Naar het oordeel van het hof kan echter uit de wettige bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de betrokkenheid van verdachte zodanig is dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking met voornoemde twee daders, zodat ook anderszins het medeplegen van verdachte aan de overval niet wettig en overtuigend bewezen is.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met aanvulling van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 16 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.