ECLI:NL:GHARL:2020:7149

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
21-001552-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grooming en ontuchtige handelingen met een minderjarige, met oplegging van terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor meerdere zedendelicten, waaronder grooming en ontuchtige handelingen met een minderjarige. De feiten vonden plaats tussen 14 augustus 2016 en 19 augustus 2016, waarbij de verdachte via internet contact zocht met een 14-jarig meisje. Hij heeft seksueel getinte chatgesprekken gevoerd en een ontmoeting voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen. Tijdens deze ontmoeting heeft hij het slachtoffer daadwerkelijk seksueel misbruikt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, waarbij het hof de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer in overweging heeft genomen. De verdachte is ter beschikking gesteld met voorwaarden, waarbij hij onder andere verplicht is om zich te houden aan een behandeltraject en geen contact te hebben met het slachtoffer. Daarnaast is hem een gevangenisstraf van 365 dagen opgelegd, waarvan 361 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding van € 3.500,- voor immateriële schade, welke door het hof is toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001552-19
Uitspraak d.d.: 10 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 maart 2019 met parketnummer 05-740019-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
wonende te [woonplaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 januari 2020 en 27 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. Kemper, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 augustus 2016 tot en met 19 augustus 2016 te Beek, gemeente Ubbergen, in ieder geval in Nederland, door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten via internet (WhatsApp), met [benadeelde] , geboortedatum [geboortedag 2] 2002, van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [benadeelde] te plegen, waarbij verdachte handelingen heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, door met die [benadeelde] een tijdstip (vrijdag 19 augustus 2016, omstreeks 13.00 uur) en locatie ( [adres] ) voor hun ontmoeting af te spreken, waarna verdachte en die [benadeelde] elkaar toen en daar ook daadwerkelijk hebben ontmoet;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 te Beek, gemeente Ubbergen, in ieder geval in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers heeft verdachte één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 19 augustus 2016 te Beek Ubbergen, in ieder geval in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft die [benadeelde] zichzelf op verzoek van verdachte uitgekleed terwijl dit voor verdachte middels een openstaande videoverbinding op zijn telefoon (videobellen en/of Skype) zichtbaar was;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 19 augustus 2016 te Beek, gemeente Ubbergen, in ieder geval in Nederland, meermalen, één of meer afbeeldingen waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten afbeeldingen van een penis, heeft verstrekt, aangeboden of vertoond aan de minderjarige [benadeelde] , geboortedatum [geboortedag 2] 2002, van wie verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze jonger was dan zestien jaar;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 19 augustus 2016 te Den Dolder, in ieder geval in Nederland, een aantal afbeeldingen/multimediafiles (te weten foto's en/of filmfragmenten), danwel één of meerdere gegevensdragers (te weten een Samsung GSM en/of een HP Notebook) bevattende die afbeeldingen/multimediafiles, van (telkens) (een) seksuele gedraging(en) waarbij een minderjarige was betrokken, in zijn bezit heeft gehad en/of één of meerdere van die afbeelding(en)/ multimediafile(s) heeft verworven, en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst (WhatsApp, Skype) de toegang heeft verschaft; welke afgebeelde seksuele gedraging(en) in algemene zin (telkens) heeft/hebben bestaan uit de geheel en/of gedeeltelijk ontklede minderjarige [benadeelde] , geboortedatum [geboortedag 2] 2002, terwijl deze [benadeelde] geheel of gedeeltelijk naakt poseerde (waarbij de afbeelding (aldus) telkens een onmiskenbaar seksuele strekking had en/of strekte tot seksuele prikkeling).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

De raadsman heeft zich, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegd, op het standpunt gesteld dat verdachte de afspraak met aangeefster niet heeft gemaakt met het oogmerk om ontuchtige handelingen te plegen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van aangeefster vele leugens en (innerlijke) tegenstrijdigheden bevat en op punten ongeloofwaardig is. Daarnaast heeft de moeder van aangeefster verklaard dat aangeefster behoorlijk manipulatief is, dat haar belevingswereld niet aansluit bij de werkelijkheid en dat ze wel vaker zei dat ze betast was, wat dan kennelijk niet waar was. De verklaring van aangeefster is onbetrouwbaar en kan niet gebruikt worden voor het bewijs. Subsidiair, als de verklaring wel voor het bewijs gebruikt zou kunnen worden, ontbreekt ondersteunend bewijs en wordt niet voldaan aan het bewijsminimum.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft, voorafgaand aan de afspraak op 19 augustus 2016, meerdere seksueel getinte chatgesprekken gevoerd met aangeefster. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op het gesprek dat verdachte en aangeefster op 13 augustus 2016 met elkaar hebben gevoerd, waarin verdachte de seksuele handelingen die hij zou willen of kunnen doen, als hij en aangeefster elkaar ontmoeten, beschrijft. Vervolgens heeft verdachte op 16 augustus 2016 een ontmoeting voorgesteld en heeft hij met aangeefster afgesproken dat deze ontmoeting op 19 augustus 2016 zou plaatsvinden. Verdachte en aangeefster hebben elkaar toen ook daadwerkelijk ontmoet.
Gelet op de inhoud van de diverse seksueel getinte chatgesprekken en in het bijzonder dus gelet op de inhoud van het gesprek van 13 augustus 2016 is het hof van oordeel dat vast staat dat verdachte de ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handeling met aangeefster te plegen.
Dat oordeel wordt ondersteund door het feit dat verdachte ook daadwerkelijk een ontuchtige handeling met aangeefster heeft gepleegd, aangezien het hof ook het onder 2 ten laste gelegde bewezen acht, zoals hierna te overwegen.
Ten aanzien van feit 2
Het hof overweegt dat aangeefster consistent verklaard heeft over de ontuchtige handeling die door verdachte gepleegd is. Wat betreft het punt dat aangeefster wisselend en in eerste instantie op een aantal punten niet naar waarheid heeft verklaard over de reden voor en het verloop van de afspraak, overweegt het hof dat de verklaring van aangeefster in dit verband past bij het beeld van een 14-jarig meisje dat tegenover de buitenwereld en in het bijzonder haar moeder niet wil toegeven in of nabij een bos te hebben afgesproken met een (oudere) man. Dat aangeefster eerst heeft verklaard te hebben afgesproken met een vriend van haar genaamd [naam], acht het hof dan ook invoelbaar en goed verklaarbaar. Concrete aanwijzingen dat de – consistente – verklaring van aangeefster op het punt van de ontuchtige handeling van verdachte zelf niet naar waarheid zou zijn afgelegd, ziet het hof niet.
De verklaring van aangeefster ten aanzien van de ontuchtige handeling wordt voorts ondersteund door de verklaring van haar moeder, getuige [getuige] . [getuige] heeft verklaard dat aangeefster hevig geëmotioneerd was toen zij na de afspraak thuiskwam en direct de trap op rende. Vlak daarna hoorde [getuige] de douche lopen en was aangeefster heel hard aan het huilen. Een dergelijke emotionele reactie past naar het oordeel van het hof bij de verklaring van aangeefster over de ontuchtige handeling die verdachte bij haar heeft gepleegd.
De verklaring van aangeefster vindt verder steun in de seksueel getinte chatgesprekken die verdachte met aangeefster gevoerd heeft, waarin verdachte onder andere ook de ontuchtige handeling heeft beschreven die uiteindelijk daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Ook is er DNA-materiaal, dat matcht met dat van verdachte, aangetroffen in de bemonstering van de knoopsluiting en een deel van de buitenkant van de tailleband van de broek van aangeefster. Naar het oordeel van het hof ondersteunt dit de verklaring van aangeefster, aangezien zij onder meer verklaard heeft dat verdachte de knoop van haar broek heeft open gedaan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en voldoende ondersteund wordt door de overige informatie in het dossier. Van een situatie als bedoeld in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is dan ook geen sprake. Ten aanzien van het verweer van de verdediging merkt het hof tot slot nog op dat de verklaring van de moeder van aangeefster over de persoon van aangeefster, haar verklaring ten aanzien van de ontuchtige handeling niet onbetrouwbaar maakt. Die verklaring van de moeder doet immers geen afbreuk doet aan de hiervoor genoemde ondersteunende bewijsmiddelen.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij
in ofomstreeks de periode van 14 augustus 2016 tot en met 19 augustus 2016 te Beek,
gemeente Ubbergen, in ieder geval in Nederland,
door middel van een geautomatiseerd werk ofmet gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten via internet (WhatsApp), met [benadeelde] , geboortedatum [geboortedag 2] 2002, van wie hij wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [benadeelde] te plegen, waarbij verdachte handelingen heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, door met die [benadeelde] een tijdstip (vrijdag 19 augustus 2016, omstreeks 13.00 uur) en locatie ( [adres] ) voor hun ontmoeting af te spreken, waarna verdachte en die [benadeelde] elkaar toen en daar ook daadwerkelijk hebben ontmoet;
2.
hij op
of omstreeks19 augustus 2016 te Beek,
gemeente Ubbergen, in ieder geval in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers heeft verdachte één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 1 mei 2016 tot en met 19 augustus 2016 te Beek
Ubbergen, in ieder geval in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
één of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft die [benadeelde] zichzelf op verzoek van verdachte uitgekleed terwijl dit voor verdachte middels een openstaande videoverbinding op zijn telefoon (videobellen en
/ofSkype) zichtbaar was;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 1 mei 2016 tot en met 19 augustus 2016 te Beek,
gemeente Ubbergen, in ieder geval in Nederland, meermalen, één of meer afbeeldingen waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten afbeeldingen van een penis, heeft verstrekt, aangeboden of vertoond aan de minderjarige [benadeelde] , geboortedatum [geboortedag 2] 2002, van wie verdachte wist
of redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze jonger was dan zestien jaar;
5.
hij in
of omstreeksde periode van 1 mei 2016 tot en met 19 augustus 2016 te Den Dolder, in ieder geval in Nederland, een aantal afbeeldingen/multimediafiles (te weten foto’s en
/offilmfragmenten), danwel
één of meerderegegevensdragers (te weten een Samsung GSM en
/ofeen HP Notebook) bevattende die afbeeldingen/multimediafiles, van
(telkens
) (een)seksuele gedraging
(en
)waarbij een minderjarige was betrokken, in zijn bezit heeft gehad
en/of één of meerdere van die afbeelding(en)/ multimediafile(s) heeft verworven, en
/ofzich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en
/ofmet gebruikmaking van een communicatiedienst (WhatsApp, Skype) de toegang heeft verschaft; welke afgebeelde seksuele gedraging
(en
)in algemene zin
(telkens
) heeft/hebben bestaan uit de geheel en/of gedeeltelijk ontklede minderjarige [benadeelde] , geboortedatum [geboortedag 2] 2002, terwijl deze [benadeelde] geheel of gedeeltelijk naakt poseerde (waarbij de afbeelding
(aldus
)telkens een onmiskenbaar seksuele strekking had en/of strekte tot seksuele prikkeling).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Met gebruikmaking van een communicatiedienst een ontmoeting voorstellen aan iemand van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die persoon, welk voorstel tot ontmoeting is gevolgd door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
een voorwerp, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, vertonen aan een minderjarige van wie hij weet, dat deze jonger is dan zestien jaar, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 328 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden opgelegd en deze dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden en tot oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden met dadelijke uitvoerbaarheid.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 en daarbij aangevoerd dat voor de feiten 3, 4 en 5 volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis. De begeleiding van verdachte zou kunnen worden ingevuld met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Subsidiair, indien het hof ook tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 komt, heeft de raadsman aangevoerd dat de behandeling van verdachte nu al anderhalf jaar loopt en het van belang is dat deze kan worden afgemaakt. Een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte na het uitzitten van die straf weer opnieuw zou moeten beginnen met de behandeling. De raadsman verzoekt om in dat geval de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest en om daarnaast nog een voorwaardelijk deel op te leggen. Ten aanzien van de eventueel op te leggen maatregel van TBS met voorwaarden refereert de raadsman zich aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en zijn draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, terwijl hij zelf 32 jaar oud was, via internet contact gezocht met het destijds 14-jarige slachtoffer. Verdachte voerde met het slachtoffer seksueel getinte chatgesprekken, waarbij verdachte haar ook foto’s van zijn penis stuurde. Daarnaast heeft het slachtoffer zich op verzoek van verdachte uitgekleed, terwijl dit via een videoverbinding voor verdachte zichtbaar was. Verdachte heeft ook seksueel getinte foto’s van het slachtoffer in zijn bezit gehad. Na veelvuldig chatten heeft verdachte een afspraak gemaakt met het slachtoffer met het oogmerk om ontuchtige handelingen bij haar te verrichten. Deze afspraak heeft vervolgens daadwerkelijk plaatsgevonden en verdachte heeft daarbij een ontuchtige handeling gepleegd door het slachtoffer te vingeren. Het hof rekent het verdachte sterk aan dat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Daarnaast is het algemeen bekend dat slachtoffers van zedendelicten vaak nog lange tijd de negatieve gevolgen blijven ondervinden van wat hen is overkomen. In beginsel is voor dit soort feiten dan ook zonder meer een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Met betrekking tot de persoon van verdachte overweegt het hof het volgende. Uit de Pro Justitia-rapportage van 20 augustus 2018, opgemaakt door psychiater Van Os, blijkt dat verdachte is opgegroeid in een milieu met een ongunstig affectief en pedagogisch klimaat. Na de scheiding van de ouders van verdachte was zijn vader niet meer beschikbaar, terwijl zijn moeder onmachtig was om zich als moeder te manifesteren en een alcoholprobleem had. Toen verdachte twintig jaar was kreeg hij een ISD-maatregel opgelegd. Van scholing en arbeid kwam niet veel en de identiteit van verdachte was uitermate zwak en onrijp. Hij bleef in contact met negatieve personen en kwam zo tot een ernstig geweldsdelict. De persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte heeft hierdoor dusdanige achterstanden opgelopen dat hij een persoonlijkheidsstoornis ontwikkelde. Onderliggend is een zwakke persoonlijkheidsstructuur, waarbij impulscontrole en frustratietolerantie onder stress of bij tegenslag te kort schieten, met name omdat er te weinig remmende kracht uitgaat van de gewetensfunctie. Ook is er een sterke neiging tot vermijden. De psychiater komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Met betrekking tot het tenlastegelegde stelt de psychiater dat verdachte met zijn delictgedrag zijn onrijpheid tot uiting brengt. De leegheid en eenzaamheid die verdachte voelde werd gevuld met veelvuldig chatten, waarbij verdachte vanwege zijn zwakke identiteit en emotionele achterstand intimiteit en seksualiteit verwarde. Het is waarschijnlijk dat de onrijpheid met de daarbij behorende emotionele achterstand en beperkte ego-functies, zoals zijn impulscontrole en zijn onrijpe gewetensvorming, het handelen van verdachte heeft beïnvloed en doorwerking heeft gehad in zijn gedragskeuzes voorafgaand aan en tijdens de ten laste gelegde feiten. Alles in ogenschouw nemend adviseert de psychiater om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het hof neemt deze conclusie over.
Uit de psychiatrische rapportage volgt daarnaast dat er sprake is van een matig tot hoog recidiverisico en dat er weinig beschermende, risicoverlagende factoren aanwezig zijn. Zonder behandeling blijven de risicofactoren onveranderd aanwezig. Behandeling en begeleiding op lange termijn zijn nodig om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Daarnaast acht de psychiater het van belang dat er een stevig dwingend kader aanwezig is. Een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel schiet in dit verband tekort, omdat het risico bestaat dat verdachte de behandeling zal vermijden en er voor zal kiezen om zijn straf uit te zitten. Daarom wordt geadviseerd om een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Met die maatregel is het best gewaarborgd dat verdachte zijn behandeling zal volgen, dat hij langdurig gevolgd wordt en dat voorkomen wordt dat verdachte nieuwe delicten pleegt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. De onder 2, 3 en 5 bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die behoren tot een van de in artikel 37a, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven. Verdachte is onderzocht door een psychiater. Aan het psychologisch onderzoek heeft verdachte geweigerd mee te werken. De psycholoog heeft wel een (korte) rapportage opgesteld. De rapportages van de psychiater en de psycholoog waren ten tijde van de zitting van het hof ouder dan een jaar, maar de verdachte en het openbaar ministerie hebben ingestemd met het gebruik van deze rapportages. Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is daarmee voldaan.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Ten aanzien van een naast deze maatregel op te leggen straf, overweegt het hof dat hierbij verschillende belangen een rol spelen. Enerzijds moet een straf opgelegd worden die past bij de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, zoals hiervoor door het hof aangehaald. Anderzijds moet rekening worden gehouden met onder andere de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat verdachte opnieuw de fout in gaat.
In dit verband overweegt het hof dat de rechtbank in eerste aanleg aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft opgelegd en dat de rechtbank deze maatregel dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard. Verdachte is vervolgens op 21 maart 2019 opgenomen in de FPK te Assen. Verdachte wordt zodoende reeds anderhalf jaar in het kader van de in eerste aanleg opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden behandeld. Indien het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de ondergane voorlopige hechtenis zou opleggen, zou verdachte die straf ofwel op korte termijn ofwel aan het einde van de behandeling uit moeten zitten. Het hof overweegt dat in beide gevallen de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de behandeling van verdachte zou doorkruisen en/of de door verdachte geboekte vooruitgang teniet zou (kunnen) doen. Het hof acht dit zeer onwenselijk, aangezien - zoals hiervoor overwogen - het recidiverisico hoog is en het daarom van groot belang is dat verdachte niet onbehandeld terugkomt in de maatschappij.
Het hof ziet met name hierin reden om een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende is het hof van oordeel dat, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, oplegging van een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 361 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

Beslissing ten aanzien van het beslag

Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven HP Notebook en Samsung GSM. De voorwerpen behoren de verdachte toe. Ze zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.500,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Indien het hof komt tot het toekennen van enig bedrag, dient dit veel lager te zijn dan het gevorderde bedrag.
De benadeelde partij vordert € 3.500,- aan immateriële schadevergoeding. Het hof overweegt dat verdachte zich ten aanzien van de benadeelde partij, destijds veertien jaar, schuldig heeft gemaakt aan meerdere zedendelicten, waarbij het hof aanneemt dat met name het onder 2 bewezenverklaarde grote impact op de benadeelde partij heeft gehad. Op grond van de ernst van de normschending en de gestelde ernstige gevolgen voor de benadeelde partij sprake is van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor het toekennen van immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij. Dat de benadeelde partij voorafgaand aan de feiten ook al kampte met psychische klachten, doet hieraan op zichzelf niet af.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de negatieve gevolgen die slachtoffers van zedendelicten vaak nog lange tijd blijven ondervinden en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toewijzing van het gehele gevorderde bedrag van € 3.500,- billijk.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De ingangsdatum van de wettelijke rente zal worden gesteld op 19 augustus 2016, de pleegdatum van het onder 2 bewezenverklaarde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 57, 240a, 240b, 245, 247 en 248e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Wat betreft artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht heeft het hof deze bepaling toegepast zoals het thans luidt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
361 (driehonderdeenenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarde dat hij:
zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten en zich niet in risicovolle situaties begeeft;
zich houdt aan de reeds ingezette klinische behandeling bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen en deze zal voortzetten en dat hij meewerkt aan het door de behandelaren en de reclassering voorgestelde vervolgtraject, ook als dat inhoudt dat hij zich zal houden aan het door de behandelaren voorgeschreven behandeltraject;
zich houdt aan de door de behandelaren voorgestelde behandeling door een nog nader te bepalen forensische polikliniek aansluitend op de klinische behandeling;
meewerkt aan een nog te bepalen vervolgtraject van begeleid/beschermd wonen indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
zijn financiën inzichtelijk maakt aan de reclassering, indien de reclassering dit nodig acht. Indien externe begeleiding op het gebied van financiën door de reclassering nodig wordt geacht, moet veroordeelde hieraan meewerken en zich begeleidbaar opstellen ten aanzien van een door de reclassering nader aan te wijzen externe partij;
geen drugs en alcohol gebruikt en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urinecontroles en blaastesten, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
streeft naar het verkrijgen en behouden van een structurele en controleerbare dagbesteding. Veroordeelde zal niet, zonder overleg en toestemming van de reclassering, de dagbesteding veranderen;
openheid geeft over zijn sociale netwerk aan de reclassering. Veroordeelde geeft toestemming om, indien de reclassering dit nodig acht, contact met hem op te nemen;
zich begeleidbaar opstelt en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering. Veroordeelde geeft openheid van zaken en toestemming om contact op te nemen met voor het traject relevante derden;
meewerkt aan forensisch psychiatrisch toezicht, inclusief een time-out;
zich onthoudt van:
a. het op digitale wijze met seksuele intentie communiceren met minderjarigen;
b. gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin pornografisch materiaal van minderjarigen kan worden verkregen;
c. gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd.
Veroordeelde verleent zijn medewerking aan controle door de politie van zijn computer(s) en andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd;
12. zich niet buiten de Nederlandse landsgrenzen begeeft zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie;
12. op geen enkele wijze – direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de volgende personen:
- [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002, wonende te [woonplaats 2] , en
- [getuige] , geboren op [geboortedag 3] 1972, wonende te [woonplaats 2] ,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft Reclassering Nederland Midden-Noord opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven

HP notebook, kleur zwart, en GSM Samsung.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 augustus 2016.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. Corthals en mr. S. Bek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 10 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 september 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr M. Zwartjes, advocaat-generaal,
mr. K. van Laarhoven, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.