ECLI:NL:GHARL:2020:7114

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
21-002315-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij het slachtoffer, [benadeelde], een meervoudige kaakfractuur opliep. De verdachte had tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 26 augustus 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 100 uur en een schadevergoeding van € 2.152,72 voorstelde. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd, omdat het tot een andere bewijsbeslissing kwam. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 april 2017 in [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door met gebalde vuist in het gezicht te slaan, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en de schadevergoeding aan de benadeelde partij is volledig toegewezen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen, omdat de schade als gevolg van de mishandeling voldoende was aangetoond. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor het slachtoffer, die langdurig pijn en hinder heeft ondervonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002315-19
Uitspraak d.d.: 9 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 26 april 2019 met parketnummer 08-184401-17 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ad. € 2.152,72 geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij voornoemd vonnis ter zake van het primair tenlastegelegde, wegens - kort gezegd - zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een deelname aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden met reclasseringstoezicht. Verder is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot € 1.052,72, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:

1.primairhij op of omstreeks 9 april 2017 te [plaats] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudige mandibula-fractuur (een fractuur van de onderkaak op twee plaatsen) heeft toegebracht door met een koevoet en/of met gebalde vuist(en), althans met zijn hand(en) tegen/in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [benadeelde] te slaan en/of stompen;

1.subsidiairhij op of omstreeks 9 april 2017 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een koevoet en/of met gebalde vuist(en), althans met zijn hand(en) tegen/in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft geslagen en/of heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.meer subsidiairhij op of omstreeks 9 april 2017 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door met een koevoet en/of met gebalde vuist(en), althans met zijn hand(en) tegen/in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen, met zwaar lichamelijk letsel (een meervoudige fractuur van de kaak) tot gevolg.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie en de verdediging
De advocaat-generaal en de raadsman van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende bewijs dat het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Overweging ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde. Verdachte heeft ter zitting bekend twee vuistslagen te hebben gegeven tegen het gezicht van aangever. Verdachte ontkent echter te hebben geslagen met een koevoet. Gelet op de verschillen in de verklaringen die zich in het dossier bevinden als het gaat over het gebruik van een koevoet door verdachte, acht de advocaat-generaal niet bewezen dat verdachte het slachtoffer in of op het gezicht heeft geslagen met de koevoet. De advocaat-generaal gaat uit van het door verdachte met de vuist slaan op of tegen het gezicht van het slachtoffer.
Er is naar de mening van de advocaat-generaal sprake van mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde, nu verdachte ontkent met een koevoet geslagen te hebben, en het geconstateerde letsel bij aangever kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt aanvullend als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer [benadeelde] tweemaal met de vuist tegen het gezicht heeft geslagen. Hij heeft niet betwist dat ten gevolge van die vuistslagen het slachtoffer een meervoudige kaakbreuk heeft opgelopen. Verdachte heeft ontkend te hebben geslagen met een koevoet.
Ten aanzien van het gebruik van de koevoet door verdachte overweegt het hof dat gelet op de verschillende verklaringen van getuigen, die bovendien deels geruime tijd na het incident zijn afgelegd, en hetgeen door verbalisanten is verbaliseerd over hetgeen zij aangetroffen en gehoord hebben op het moment dat zij ter plaatse kwamen, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer in het gezicht heeft geslagen met de koevoet. Het hof spreekt verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Door de verdediging is aangevoerd dat het bij het slachtoffer geconstateerde letsel niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel en dat ook ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak dient te volgen. Het hof volgt de verdediging niet in dit verweer en overweegt als volgt.
Het bij het slachtoffer [benadeelde] geconstateerde letsel betreft een meervoudige kaakbreuk waarbij operatief ingrijpen noodzakelijk was, gevolgd door een kortdurende opname. Uit het dossier en ook ter terechtzitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat het slachtoffer veel en langdurig pijn en hinder heeft ondervonden van de kaakbreuken. Er was sprake van een lange hersteltijd waarbij gedurende zes weken vloeibaar voedsel genuttigd moest worden. De breuken zijn gezet door het gebruik van plaatjes en schroeven die zich nog altijd in de kaak bevinden. Tevens is er sprake van restklachten zoals het ‘vastzitten’ van de kaak of het ‘blijven hangen’ van de kaak. De verwachting is dat hierin geen verbetering meer op zal treden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat dit zwaar lichamelijk letsel oplevert bij het slachtoffer [benadeelde] en komt het hof tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 april 2017 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door met gebalde vuist in het gezicht van die [benadeelde] te slaan, met zwaar lichamelijk letsel (een meervoudige fractuur van de kaak) tot gevolg.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 april 2017 in [plaats] schuldig gemaakt aan mishandeling. Hierdoor heeft aangever zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde] is duidelijk geworden welke ingrijpende gevolgen dit voor hem heeft gehad en nog steeds heeft.
Verdachte heeft door zijn handelen grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Niet alleen heeft het slachtoffer operatief ingrijpen moeten ondergaan en heeft hij gedurende lange tijd veel pijn en hinder ondervonden, ook heeft het voorval geleid tot blijvende schade en beperkingen aan zijn kaak. Daarnaast heeft het slachtoffer te kampen gehad met gevoelens van boosheid en frustratie over wat hem is overkomen. Dergelijke feiten die bovendien op de openbare weg plaatsvinden, zorgen voor onrust en vrees in de samenleving.
Het hof rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij zelf de confrontatie met het latere slachtoffer heeft opgezocht terwijl hij een koevoet bij zich had en dat zijn kwade bedoelingen van het begin af aan duidelijk waren.
Het hof houdt er rekening mee dat het feit inmiddels bijna drie en een half jaar geleden plaatsvond.
Uit een verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 juli 2020 blijkt bovendien dat verdachte niet eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld en na het plegen van voornoemd feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke feiten.
Alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, dient te worden opgelegd.
Gelet op het feit dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het nu goed met hem gaat en hij zijn leven op orde heeft -hetgeen wordt ondersteund door het feit dat er geen hernieuwde politiecontacten zijn voor soortgelijke feiten- ziet het hof geen aanleiding verdachte ook een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden zoals die (destijds) door de reclassering zijn geadviseerd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 2.152,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.052,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan materiele schade van 302,72 euro is door verdachte niet betwist en ligt voor toewijzing gereed. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade van ad. € 1.850,00 euro is door of namens verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist. De enkele stelling dat een lager bedrag beter bij de door de verdediging bepleite kwalificatie past acht het hof onvoldoende. Het hof zal de vordering in zijn geheel toewijzen nu het bedrag het hof redelijk voorkomt. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.152,72 (tweeduizend honderdtweeënvijftig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 302,72 (driehonderdtwee euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 1.850,00 (duizend achthonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.152,72 (tweeduizend honderdtweeënvijftig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 302,72 (driehonderdtwee euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 1.850,00 (duizend achthonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 april 2017.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 9 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.