ECLI:NL:GHARL:2020:7088

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
21-006254-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

PGB-fraude door zorgbemiddelingsbureau met valsheid in geschrift en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1962 en werkzaam bij een zorgbemiddelingsbureau, werd beschuldigd van PGB-fraude. Het bureau had voor cliënten uit hun persoonsgebonden budgetten (PGB) onterecht kosten voor witgoed, elektronica, fietsen, dagelijkse boodschappen en vakanties betaald, die als zorgkosten werden verantwoord. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verantwoordingsformulieren valselijk waren opgemaakt. Het hof oordeelde dat de verdachte als feitelijk leidinggever verantwoordelijk was voor de gepleegde strafbare feiten. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede tenlastelegging, maar het hof legde haar een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de gezondheidsproblemen van de verdachte en de impact van de zaak op haar leven en dat van haar gezin.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006254-18
Uitspraak d.d.: 9 september 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 5 november 2018 met parketnummer 08-996750-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. A.C.G. Meijer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft verdachte, als feitelijk leidinggever, bij vonnis van 5 november 2018 veroordeeld tot (een deels voorwaardelijke) gevangenisstraf ter zake van de door Stichting [stichting] (hierna: de Stichting) gepleegde valsheid in geschrift en gewoontewitwassen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
Stichting [stichting] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2013, te Paterswolde en/of Beerta althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, één of meer (PGB) verantwoordingsformulier(en) ingediend bij het Zorgkantoor Menzis, te weten:
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 1] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en/of
- verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 2] over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 en/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 3] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 4] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 5] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en/of
- verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 6] over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 en/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ [naam 7] over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 ,
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen opmaken, immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) valselijk - in strijd met de waarheid
- (telkens) op dat/die verantwoordingsformulier(en) een aantal uren aan zorg en/of een uitbetaald bedrag en/of zorgvormen (PV en/of VP en/of BEG-I, en/of BEG-

GR, en/of W en/of KV en/of HH en/of RK) heeft ingevuld, en/of doen invullen en/of verantwoord en/of doen verantwoorden, terwijl in werkelijkheid geen of minder uren aan zorg zijn verleend, en/of geen of minder bedragen aan zorg zijn besteed en/of geen of minder aan de genoemde zorgvormen is besteed, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit verdachte, al dan niet in vereniging met een ander of anderen opdracht heeft gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;

2.
Stichting [stichting] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, te Paterswolde en/of Beerta althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt immers heeft verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), tot een totaal bedrag van 36.094,91 euro te weten (onder meer)
1) 844,06 euro (AMB-004-01 p. 786) en/of
2) 949,75 euro (AMB-004-01 p. 786) en/of
3) 659,90 euro (AMB-004-01 p. 787) en/of
4) 5.682,75 euro (AMB-004-01 p. 787 e.v.) en/of
5) 2.679,10 euro (AMB-004-01 788) en/of
6) 2.038,30 euro en/of 2.132,83 (AMB-004-01 p. 789) en/of
7) 1.263,32 euro (AMB-004-01 p. 790) en/of
8) 2.017,88 euro en/of 3.823,90 euro (AMB-004-01 p. 790) en/of
9) 4.116,07 euro en/of 2.341,94 euro (AMB-004-01 p. 791) en/of
10) 1.512,56 euro en/of 886,55 euro (AMB-004-01 p. 792) en/of
11) 2.146,43 euro en/of 2.948,62 euro en/of 50,95 (AMB-004-01 p. 793),
voorhanden gehad en/of verworven en/of omgezet en/of overgedragen en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit misdrijf;
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit verdachte, al dan niet in vereniging met een ander of anderen opdracht heeft gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Artikel 420bis van het Wetboek van strafrecht (hierna: Sr
.) vereist voor een bewezenverklaring van witwassen dat het wit te wassen voorwerp middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie kunnen voorwerpen in beginsel slechts worden aangemerkt als ’afkomstig uit enig misdrijf” in de zin van artikel 420bis Sr. indien zij afkomstig zijn van een misdrijf gepleegd voorafgaand aan het voorhanden hebben, overdragen, gebruik maken of omzetten daarvan. [1]
De rechtbank heeft de bewezenverklaring van gewoontewitwassen gemotiveerd als het regelen van aankopen voor cliënten, terwijl verdachte wist dat de ingekomen gelden uit de Persoonsgebonden Budgetten (hierna: PGB’s)
niet (geheel) in zorgverlening te verantwoorden waren.Het openbaar ministerie heeft meer in zijn algemeenheid betoogd dat de Stichting [stichting] inkomsten heeft gegenereerd voor zorg, die in werkelijkheid niet werd geleverd, zodat de ontvangen PGB-gelden (het hof begrijpt: alle) inkomsten afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging genoemde bedragen voor aankopen en uitgaven in direct verband gebracht met de PGB’s van de budgethouder waarvoor de aankoop was bedoeld. Gelet op de verwijzingen naar de documenten in de tenlastelegging ligt dat ook voor de hand. Deze niet zorggerelateerde uitgaven zijn echter betaald uit het voorschot op het PGB van de betreffende periode. De daarmee verband houdende –vervalste– verantwoordingsformulieren zijn ná die periode bij het Zorgkantoor ingediend. De pleegdatum van het vermeende gronddelict ligt zodoende telkens ná het gebruik maken of omzetten. Nu er geen aanwijzingen in het dossier voorhanden zijn dat verdachte ook de documenten waarop de uitbetalingen van de voorschotten zijn gebaseerd, heeft vervalst, kan niet worden gesteld dat de vervalsing van de verantwoordingsformulieren als gronddelict van het witwassen kan worden aangemerkt.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Het openbaar ministerie heeft gesteld dat alle inkomsten van de Stichting afkomstig waren uit (enig) misdrijf, waardoor ook alle uitgaven die werden gedaan ten behoeve van niet zorg gerelateerde aankopen als omzetten of gebruik maken van criminele gelden kan worden aangemerkt. Het hof gaat er weliswaar vanuit dat de inkomsten van de Stichting grotendeels uit PGB-gelden zijn gegenereerd, maar acht de motivering dat daarmee alle inkomsten in de tenlastegelegde periode uit misdrijf zijn verkregen onvoldoende voor een bewezenverklaring van witwassen.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 1 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Algemene inleiding
In de ten tijde van de tenlastegelegde periode geldende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) was een voorziening opgenomen voor mensen met een zorgvraag teneinde deze zorg individueel in te kunnen kopen: een zogenaamd PGB. Budgethouders konden -kort samengevat- bij het Centrum voor Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) een indicatie aanvragen. Op basis van het indicatiebesluit, waarin werd vastgelegd op welke- en hoeveel zorg een budgethouder aanspraak kon maken, werd een PGB bij een Zorgkantoor aangevraagd. Het Zorgkantoor stelde het voorschot PGB vast op grond van de indicatie en keerde dit uit aan de budgethouder, die daar vervolgens de benodigde zorg voor kon inkopen bij zorgverleners/zorgbedrijven. Periodiek moest de verleende zorg bij het Zorgkantoor worden verantwoord door middel van het invullen en indienen van een verantwoordingsformulier.
Het toegekende budget mocht worden gebruikt voor het inkopen van zorg, zoals individuele begeleiding, groepsbegeleiding en tijdelijk verblijf. Het CIZ geeft een indicatiewijzer uit, waarin wordt toegelicht welke vormen van zorg uit het PGB mogen worden voldaan, die ook (onder andere op internet) wordt gepubliceerd. In 2011 waren de versies 4.0 en 4.1, in 2012 versie 5.0. van toepassing. Verder mag een klein deel van het budget worden besteed aan uitgaven die niet hoeven te worden verantwoord, het zogenaamde vrij besteedbare bedrag. In 2011 en 2012 bedroeg het vrij besteedbare bedrag 1,5% van het toegekende budget met een minimum van € 250,-- en een maximum van € 1.250,-- per jaar.
Stichting [stichting] is in 2003 opgericht als zorgbemiddelingsbureau. Volgens de verklaring van verdachte verrichtte de Stichting onder meer de volgende werkzaamheden voor haar grotendeels verstandelijk beperkte cliënten: het zoeken van een coach om de cliënten te begeleiden, het adviseren, evalueren en bijsturen van de coach, het regelen van contracten, hulp bij schuldsanering, overleg over de zorg met overheidsinstellingen, gemeente, belastingdienst, ziekenhuizen etc. , voor vrij veel cliënten ook het beheren van het budget en de begeleiding bij kortdurend verblijf. De coach sloot een zorgovereenkomst met de budgethouder en werd rechtstreeks uit het budget betaald.
De Stichting onttrok in de meeste gevallen een vast bedrag per maand aan het budget van de cliënt, waarmee volgens verdachte de budgethouder een soort abonnement kreeg op de door de Stichting te verlenen zorg. Deze zorg werd, volgens verdachte, verleend door haarzelf en een groot aantal vrijwilligers.
De door de Stichting ontvangen verantwoordingsformulieren werden aan de hand van de bankafschriften gecontroleerd en ingediend bij het Zorgkantoor.
Verdachte wordt verweten dat zij de verantwoordingsformulieren heeft vervalst door bedragen op de formulieren in te vullen, die niet of in ieder geval niet geheel aan zorg zijn besteed of zorgvormen aan te kruisen die niet zijn verleend.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De Stichting zelf verleende nauwelijks zorg en had daarvoor ook niet het benodigde zorgpersoneel in dienst. Er is op geen enkele manier uit de administratie gebleken dat er zorg werd verleend door vrijwilligers en stagiaires, zoals verdachte heeft verklaard. De rol van de Stichting beperkte zich tot administratieve hulp en bemiddelingsactiviteiten. Met de verkregen PGB-gelden werden aankopen gedaan voor de budgethouders, zoals wasmachines, fietsen, de winterstalling en staplaats van de caravan, computerapparatuur en reparaties, autokosten en dagelijkse boodschappen. Ook de familievakanties van de budgethouders werden uit het PGB betaald. Uit de verklaringen van de budgethouders of hun vertegenwoordigers en uit de verklaringen van de oud-medewerkers [getuige 1] en
[getuige 2] , blijkt voldoende dat er niet of nauwelijks zorg door de Stichting werd verleend. De stelling van verdachte dat zij zelf een groot deel van die zorg zou hebben verleend, kan niet op waarheid berusten. Uit haar aangifte inkomstenbelasting 2011 blijkt dat zij dat jaar € 128.900,-- heeft verdiend aan begeleiding buiten de Stichting om. Het is niet aannemelijk dat zij nog tijd zou hebben gehad om daarnaast nog al die door de Stichting geclaimde zorguren te verlenen.
De verantwoordingsformulieren werden meestal ingevuld door de Stichting of in overleg met de Stichting. Bij vragen van het Zorgkantoor, werden de budgethouders door verdachte geïnstrueerd wat zij moesten vertellen over de verleende zorg. Verder werden er onterecht vrijwilligersvergoedingen en -onkosten betaald, hoewel niets is gebleken van door vrijwilligers uitgevoerde werkzaamheden of begeleiding.
Er is in de onderzoeksperiode ruim 1 miljoen euro aan PGB-gelden naar de Stichting gevloeid, waarvan bijna 400.000 euro is besteed aan het aankopen van goederen en vakanties voor de budgethouders.

Het standpunt van de verdediging

Verdachte heeft zich vele jaren met hart en ziel ingezet voor de cliënten van de Stichting en zij heeft dat nimmer uit eigen belang gedaan. Nadat zij zelf een PGB had aangevraagd en gekregen voor haar twee zoons, is ze geleidelijk aan een ‘PGB-deskundige’ geworden. Uit de vraag om anderen te begeleiden bij het aanvragen en beheren van het PGB is de Stichting ontstaan.
De Stichting had met de meeste cliënten een vast contract voor een aantal uren per maand voor individuele begeleiding en kort verblijf. Die zorg werd deels door verdachte zelf verleend, maar ook door een groot aantal vrijwilligers. Daarvan werd geen urenregistratie bijgehouden, maar dat was ook niet verplicht omdat op de verantwoordingsformulieren geen uren aan zorg behoefden te worden verantwoord. Er werd veel zorg op afstand verleend, buiten aanwezigheid van de cliënt. Dat betrof onder meer het voorbereiden van activiteiten, verslaglegging, multidisciplinair overleg, overleg met overheidsinstanties, deurwaarders, justitie, artsen etc., maar ook advisering en hulp bij het aankopen van goederen zoals wasmachines en fietsen. Verder gaf de Stichting gebruiksgoederen in bruikleen. De in het dossier genoemde cadeaus zijn echter nimmer verantwoord als zorg, maar alleen aangeschaft ten laste van het vrij besteedbare bedrag of betaald uit het vermogen van de Stichting. Uit het vermogen van de Stichting werden ook de caravans voor kort verblijf betaald en het 45 km-autootje. Dat werkte gunstig uit voor het vermogen van de Stichting omdat kort verblijf in de caravans goedkoper was dan kort verblijf elders.
De begeleiding van het kort verblijf vond plaats door coaches en/of de ouders en/of ouders van andere cliënten van de Stichting die op hetzelfde moment op hetzelfde vakantiepark verbleven. De als kort verblijf verantwoorde bedragen, voldeden aan de toen geldende eisen voor kort verblijf, ook het verblijf bij bijvoorbeeld Center Parcs of Landal Green Parcs.
Er werd twee maal per jaar verantwoording afgelegd aan het Zorgkantoor door middel van de verantwoordingsformulieren. Medewerkster [getuige 2] was met name verantwoordelijk voor de afhandeling van de verantwoordingformulieren, hoewel ook veel formulieren door de cliënten met behulp van hun coaches (onder wie [getuige 1] en [getuige 2] ) werden ingevuld. Een aantal cliënten stuurde blanco formulieren in, zij besteedden de papierwinkel maar al te graag uit aan de Stichting. Verdachte vulde zelf de formulieren in van de cliënten voor wie zij bewindvoerder of curator was. Verder vertrouwde zij erop dat [getuige 1] en [getuige 2] de overige formulieren correct invulden. Het Zorgkantoor heeft nooit op- of aanmerkingen gemaakt over de wijze van invullen van deze verantwoordingsformulieren.
De raadsvrouw heeft verder betoogd dat zij het standpunt van mr. Kuiters, de raadsman in eerste aanleg, handhaaft ten aanzien van de betrouwbaarheid van de klokkenluiders [getuige 1] en [getuige 2] .
[getuige 1] werkte gemiddeld anderhalve dag per week bij de Stichting en verleende daarnaast ook in privé zorg en was eigenaar van de onderneming ‘ [naam onderneming] ’. Ook in dit onderzoek heeft ze verschillende petten op: aangeefster, getuige, klokkenluider en verdachte. Aan het einde van de rit is ze er met veel klanten van de Stichting vandoor gegaan. Zij ging met anderen actief op pad om een einde te maken aan de vermeende misstanden binnen de Stichting.
Als de stelling van het OM juist zou zijn dat er zou zijn gesjoemeld met de verantwoordingsformulieren betekent dat dat [getuige 1] de verantwoordingsformulieren invulde, terwijl ze wist dat er geen zorg werd verleend. Bijzonder is ook dat ze verklaarde dat er geen vrijwilligers waren, terwijl haar eigen zoon en dochter vrijwilligersvergoedingen kregen. Zij zat ook achter de anonieme meldingen bij de Inspectie en het Zorgkantoor. Zij beweerde dat er al zeker tien jaar werd gefraudeerd en dat de schade al zo’n tien miljoen euro zou bedragen. Verdachte zou zich volgens [getuige 1] een zeer luxe levensstijl hebben aangemeten, terwijl zij uit de bankafschriften kon afleiden dat het geld niet naar verdachte privé ging. Uiteindelijk blijft er niets van haar beweringen overeind. Haar verklaringen zijn niet voor het bewijs te gebruiken. [getuige 2] vulde het merendeel van de verantwoordingsformulieren in en ondertekende ze ook. Zij vulde ze in terwijl ze in haar verklaring aangeeft dat er geen zorg werd verleend.
De raadsvrouw heeft verder per verantwoordingsformulier aangegeven welke zorg zou zijn verleend en door wie en heeft een toelichting gegeven op het door de Stichting in rekening gebrachte maandbedrag. Er is veel zorg verleend, veel kortdurend verblijf met ondersteunende begeleiding en zeer veel zorg op afstand.
Het Zorgkantoor bestempelde zorg op afstand in de tenlastegelegde periode als individuele begeleiding. De regeling in de Regeling zorgaanspraken waren destijds zo vaag en zo veel omvattend dat niemand helder op het netvlies had wat er wel, niet of misschien onder begeleiding viel. Het is aan de bestuursrechter om te beoordelen in hoeverre de zaken die verdachte voor haar cliënten regelde onder de AWBZ-zorg vielen, niet iedere onjuiste besteding is immers als fraude aan te merken. Verdachte was in ieder geval niet bezig de zaak te flessen, zij verleende de overeengekomen zorg naar eer en geweten.

Het oordeel van het hof

De verdediging heeft gesteld dat de verantwoordingsformulieren correct zijn ingevuld, omdat er wel degelijk zorg is verleend en die zorg ook kan worden aangemerkt als zorg die uit een PGB mag worden vergoed. Daartoe is onder meer aangevoerd dat:
1. er zorg is verleend in de vorm van bemiddeling bij het vinden van een coach, het begeleiden, evalueren en adviseren van de coach, hulp bij schuldsanering, overleg over de zorg met gemeente, belastingdienst, ziekenhuizen, zorginstellingen en het beheren van het PGB, verslaglegging en het regelen van praktische zaken (verhuizingen, invullen van formulieren, aankopen e.d.);
2. er veel zorg is verleend in het kader van ‘kortdurend verblijf’, met name in de vorm van begeleiding tijdens het verblijf, het regelen van de reis heen en terug en het verblijf zelf;
3. de zorg voornamelijk verleend is door verdachte zelf en een groot aantal vrijwilligers;
4. de door de Stichting gekochte goederen en diensten ten behoeve van de cliënten werden betaald uit de winst van de Stichting dan wel uit het vrij besteedbare bedrag van het budget van de cliënt.
Het hof is van oordeel dat de verantwoordingsformulieren valselijk zijn opgemaakt, omdat de op de formulieren ingevulde bedragen dan wel de aangekruiste zorgvormen niet naar waarheid zijn ingevuld. Daartoe overweegt het hof als volgt.
1. De regelgeving rond het PGB was destijds complex en onoverzichtelijk en aanvankelijk was het niet altijd duidelijk welke vormen van zorg uit een PGB konden worden vergoed. Door het CIZ werd een indicatiewijzer gepubliceerd, die voor zowel de budgethouders als andere betrokkenen beschikbaar was. De indicatie-wijzer kwam tot stand in overleg met het ministerie van VWS, het College voor zorgverzekeringen, Zorgverzekeraars Nederland, cliëntorganisaties en ketenpartners; de uitleg van de regelgeving zoals opgenomen in de indicatiewijzer werd breed gedragen. Verdachte was, als deskundige op het gebied van de PGB-regelgeving, en zoals bleek op de zitting, op de hoogte van de inhoud van de CIZ-indicatiewijzer.
Voor cliënten was bovendien de “Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget AWBZ 2011, versie 2.0” beschikbaar, waarin een opsomming werd gegeven van de vergoedingen, die volgens de indicatiewijzer uit het PGB wel en niet mochten worden vergoed. De inleiding van de vergoedingenlijst vermeldt: “
Komt een onderwerp niet op de lijst voor, dan betekent dit niet dat het wel of geen AWBZ PGB-zorg is. Er is over het onderwerp alleen nog geen uitspraak gedaan.” Kortom, over de op deze vergoedingslijst wel vermelde zorgvormen was geen misverstand mogelijk en er was consensus over de mogelijkheid die kosten al dan niet uit het budget te betalen.
Uit de hiervoor vermelde vergoedingenlijst blijkt onder meer:
-uit een PGB tot € 25.000,-- mag maximaal € 250,-- per jaar worden vergoed aan bemiddelingskosten. Bij een PGB boven de € 25.000,-- mag maximaal € 500,-- per jaar worden vergoed;
- arbeidsintegratie komt niet voor vergoeding in aanmerking;
- bijdrage kosten huishouding mogen niet uit PGB’s worden vergoed, tenzij er een zorgzwaartepakket is geïndiceerd en het huishoudelijk hulp betreft;
- entreegelden ten behoeve van vrijetijdsbesteding kunnen niet uit PGB’s worden betaald, voor begeleiders kunnen ze alleen worden vergoed als de zorgverlener geen deel uitmaakt van het cliëntsysteem;
- vervoerskosten van de budgethouder worden alleen vergoed als er sprake is van een zorgzwaartepakket en medisch vervoer is geïndiceerd;
- de kosten van bewindvoering, curatele en administratiekosten PGB komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Verder komen onder meer niet in aanmerking voor vergoeding uit een PGB: fitness, huisvesting, huiswerkbegeleiding, kinderopvang, klusjes, leermiddelen, (speciaal) speelgoed, sport, stagebegeleiding, studiebegeleiding, tuinonderhoud, uitstapje budgethouder, vrijwilligersvergoedingen.
Verdachte heeft verklaard dat zij continue in touw was om allerlei zaken voor haar cliënten te regelen. Zoals uit de CIZ-indicatiewijzer blijkt, valt het grootste deel van de door haar opgegeven werkzaamheden echter niet in een categorie, die voor vergoeding uit de PGB’s in aanmerking komt. Bemiddelingskosten mochten, afhankelijk van de hoogte van het PGB, slechts voor maximaal € 500,-- per jaar in rekening worden gebracht en na 1 januari 2012 helemaal niet meer, tenzij het bemiddelingsbureau over een keurmerk beschikte (de Stichting had dit keurmerk niet). Contact onderhouden met allerlei instanties en het regelen van aankopen komen in beginsel in het geheel niet voor vergoeding in aanmerking en zeker niet als er -zoals voor veel cliënten van de Stichting gold- ouders of vaste begeleiders van buiten de Stichting uit het budget werden betaald.
2. Het vergoeden van kortdurend verblijf vanuit het PGB is bedoeld om mantelzorgers te ontlasten (artikel 9a van het Besluit zorgaanspraken AWBZ). In het algemeen houdt deze vorm van zorg in dat de budgethouder in staat wordt gesteld een aantal dagen (die geclusterd mogen worden), in een instelling te verblijven, zodat de mantelzorger even geen zorg hoeft te verlenen. Er wordt in ieder geval vereist dat er permanent toezicht beschikbaar is. Uit de indicatiewijzer blijkt ook dat kortdurend verblijf geen door vrijwilligers geleverde zorg of toezicht omvat. Verdachte heeft verklaard dat de kosten van campings en vakantieparken uit een PGB kunnen worden vergoed onder de noemer kort verblijf. De begeleiding vond dan plaats door vrijwilligers of de ouders van andere budgethouders. Zo gingen er verschillende gezinnen gelijktijdig op vakantie, waardoor de ouders van de ene budgethouder de ouders van de andere konden ontlasten en vice versa. Het hof is van oordeel dat het huren van bungalows of campingplaatsen voor gezinsvakanties niet als kort verblijf uit PGB’s kan worden vergoed. Er blijkt op geen enkele wijze uit het dossier dat de budgethouders tijdens deze vakanties (permanent) werden begeleid door medewerkers van de Stichting of door de Stichting ingeschakelde vrijwilligers. Verdachte heeft verklaard dat ouders ook wel elkaars kinderen tijdens vakanties begeleidden. Omdat zij eveneens heeft aangegeven dat ook de meeste ouders van haar cliënten verstandelijk beperkt waren en het
–evident– haaks staat op de bedoeling van het kort verblijf (het ontlasten van mantelzorgers), is de stelling dat er in deze context sprake kan zijn van vergoedbare zorg voor ‘kort verblijf’ volstrekt onaannemelijk. Uit het voorgaande volgt bovendien dat wanneer ouders van budgethouders tijdens gezamenlijke vakanties andere budgethouders begeleiden, dit niet in overeenstemming is met de strekking van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit nog daargelaten de vraag of het verlenen van zorg aan andere budgethouders tijdens die gezamenlijke vakanties ook daadwerkelijk geschiedde. Diverse getuigen hebben verklaard dat er tijdens die vakanties geen zorg werd verleend door derden. Verdachtes verklaring daarover is onaannemelijk.
3. Het ligt voor de hand dat de belangrijkste bedrijfskosten van zorgbedrijven in het algemeen de personeelskosten van de zorgmedewerkers betreffen, en dat die meestal zo rond de 70 procent van de omzet van de zorgbedrijf/verlener beslaan. Bij de Stichting is de hoogte van de personeelskosten aanzienlijk lager dan er op basis van de omzet zou mogen worden verwacht. De omzet bestond immers geheel uit inkomsten uit PGB gelden die door cliënten bij de stichting besteed werden en deze PGB gelden waren bedoeld voor inkoop van zorg. De belangrijk deel van de kosten van de Stichting betrof de betaling van vakanties en aankopen ten behoeve van de cliënten. Verdachte heeft dat verklaard door te stellen dat er veel vrijwilligers werden ingezet en ook de ouders als zorgverlener in dienst van hun eigen kinderen waren. Uit de administratie noch uit getuigenverklaringen komt echter naar voren dat er een groot aantal vrijwilligers door de Stichting werd ingezet. Ouders werden rechtstreeks uit het budget van de kinderen betaald, dus die bedragen behoorden niet tot de kosten of de omzet van de Stichting.
4. De Stichting heeft een groot deel van de inkomsten uit PGB’s uitgegeven aan goederen en diensten, die niet zijn gerubriceerd als zorg in de zin van de AWBZ ten behoeve van cliënten van de Stichting. Die uitgaven varieerden van de dagelijkse boodschappen tot fietsen, tuinaanleg en verzekeringspremies. Verdachte heeft daarover onder meer verklaard dat het soms goedkoper was om een caravan of auto voor gezamenlijk gebruik van de cliënten te kopen dan die telkens individueel te huren. Ook zouden de goederen zijn betaald uit het vrij besteedbare bedrag van cliënten of uit het vermogen van de Stichting.
Per 1 januari 2011 bedroeg het door budgethouders vrij te besteden bedrag 1,5 procent van het toegewezen budget met een maximum van € 1.250,-- per jaar. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij in sommige gezinnen meerdere cliënten begeleidde en dat er dus een navenant hoger vrij te besteden budget beschikbaar was. Uit het dossier komt naar voren dat dit bijvoorbeeld gold voor de families [naam 2] , [naam 6] en [naam 1] .
Gelet op het verweer van verdachte heeft het hof onderzocht hoe het vrij te besteden budget zich verhoudt tot de uitgaven in het geval van twee families met meer cliënten binnen het gezin.
Voor de familie [naam 2] , met drie cliënten bij de Stichting, bedroeg het totale toegekende budget voor 2012: € 69.858,86. [2] Het maximale vrij te besteedbare bedrag bedroeg derhalve € 1.047,85 per jaar. Alleen al in de tweede helft van 2012 is er door de Stichting € 5.682,75 betaald ten behoeve van de familie [naam 2] aan bijvoorbeeld garagekosten en Center Parcs. [3]
Ten behoeve van de familie [naam 6] (vier cliënten in het gezin) is in 2012
€ 5.146,-- [4] uitgegeven aan onder meer fietsen en elektronica, terwijl het vrij besteedbare bedrag voor het hele gezin ruim € 1.300,-- bedroeg. [5] Voor de andere budgethouders zijn vergelijkbare berekeningen te maken, waaruit blijkt dat deze kosten in ieder geval niet uit het vrij te besteden bedrag gefinancierd konden worden.
Overigens is op geen enkel van de in de tenlastelegging genoemd verantwoordingsformulier vermeld dat bepaalde uitgaven waren gedaan vanuit het vrij besteedbare bedrag: er werd vrijwel altijd een vorm van zorg aangekruist.
Dat er sprake zou zijn van vermogen in de Stichting waaruit vorenbedoelde uitgaven zouden zijn bekostigd, blijkt niet uit het dossier, terwijl verdachte deze stelling ook niet van enige onderbouwing heeft voorzien. Voor zover er financiële gegevens over de onderzochte boekjaren zijn opgenomen, komt naar voren dat de Stichting in die jaren uitsluitend verlies heeft geleden.
De verwijzing naar de aanschaf van caravans en auto’s, omdat gezamenlijk gebruik door de cliënten goedkoper zou zijn, snijdt evenmin hout, omdat die voorzieningen niet als onder de zorg vallen, waar het PGB voor is bedoeld. Vakanties en (in het algemeen) reiskosten betreffen geen uit het PGB financierbare zorgkosten, dus het is niet te verklaren om welke reden de Stichting die zou aanschaffen en aan de budgethouders ter beschikking zou stellen.
De Inspectie heeft de totale uitgaven van de aankopen van goederen en diensten voor cliënten berekend. In 2011 bedroegen deze € 154.059,-- (op een omzet van € 453.597,--) en in 2012 € 177.834,-- (op een omzet van € 497.472,--). Daar zijn de contante opnamen en pinbetalingen (veelal dagelijkse boodschappen) nog niet in begrepen. [6]
Zowel uit de verklaringen van budgethouders of hun vertegenwoordigers en andere getuigen, als uit de administratie van de Stichting blijkt dat een groot deel van de inkomsten van de Stichting niet aan zorg is uitgegeven, terwijl op de verantwoordingsformulieren telkens is aangekruist dat het budget was besteed aan zorg in de vorm van (individuele) begeleiding of kortdurend verblijf. De Stichting had ook onvoldoende medewerkers om in de op de verantwoordingsformulieren opgegeven zorg en begeleiding te voorzien.
De verdediging heeft verder bepleit dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet bruikbaar zijn voor het bewijs, onder meer omdat zij geen zicht hadden op de feitelijke werkzaamheden. Bovendien zouden zij eigen belangen hebben bij het belastend onderzoek naar verdachte. Het hof onderkent de mogelijkheid dat er bij het afleggen van de verklaringen van de ex-medewerkers, maar ook van een aantal budgethouders, mogelijk bijkomende aspecten hebben meegespeeld, zoals eigen belang, het feit dat ze zelf als verdachte werden aangemerkt of een verstandelijke beperking. De grote lijn in vrijwel alle verklaringen is echter dat er geen of onvoldoende zorg, althans geen door de Stichting uit het PGB financierbare zorg is verleend, hetgeen steun vindt in overige uitkomsten van het onderzoek, zoals hierboven overwogen.
Het hof acht de verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Feitelijk leidinggeven
De Stichting [stichting] is volgens de verklaring van verdachte opgericht om bijstand te verlenen aan (grotendeels) mensen met een verstandelijke beperking bij het aanvragen, beheren en verantwoorden van het PGB en het regelen van administratieve en praktische zaken. De Stichting had, naast verdachte en haar echtgenoot, medewerkers in dienst die behulpzaam waren bij het invullen en indienen van de verantwoordingsformulieren. Die werkzaamheden pasten in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en de inkomsten uit die werkzaamheden genereerden mede de inkomsten van de Stichting.
Verdachte was bestuurder van de Stichting en had zodanig zeggenschap over het beleid en was verantwoordelijk voor de administratie. Feitelijk, zo komt uit het dossier naar voren, was verdachte ook de belangrijkste uitvoerder van de werkzaamheden en stuurde zij als enige de medewerkers aan.
Het hof acht daarmee bewezen dat verdachte als feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt van de door de Stichting gepleegde strafbare feiten.
Medeplegen
De PGB-regelgeving vereist dat de verantwoordingsformulieren worden ingevuld en ondertekend door de budgethouder. De Stichting verleende veel budgethouders op enige wijze hulp bij het invullen en indienen van de formulieren. Verdachte was, zoals de verdediging ook heeft gesteld, deskundige op het gebied van PGB-regelgeving en de uitvoering van de regeling. Onder meer voor haar begeleiding bij het beheer van het budget bracht zij volgens haar verklaringen de budgethouders op grond van een met hen gesloten zorgovereenkomst maandelijks een (vaak) vast bedrag in rekening. Zo heeft verdachte verklaard dat de Stichting in ieder geval formulieren controleerde aan de hand van de bankafschriften en deze vervolgens indiende. Sommige formulieren zijn ook ondertekend door verdachte en/of werden ingevuld met behulp van- of door de coaches of medewerkers van de Stichting. Zoals verdachte telkens heeft aangegeven, lag de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij de budgethouder. De budgethouders, die volgens hun verklaringen menen dat zij geen of weinig zorg kregen van de Stichting, accepteerden wel de goederen en diensten die uit hun budget werden betaald. Sommigen dienden zelfs ‘verlanglijstjes’ in. Zij wisten dat deze kosten uit de budgetten werden betaald en realiseerden zich kennelijk ook dat er geen sprake was van zorg in de zin van de PGB-regelgeving. Het hof is dan ook van oordeel dat de Stichting in bewuste en nauwe samenwerking met de budgethouders de formulieren valselijk heeft opgemaakt. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van medeplegen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Stichting [stichting] op
één ofmeer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2013, te Paterswolde
en/of Beertaalthans in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen, meermalen
, althans eenmaal, één ofmeer (PGB) verantwoordingsformulier
(en
)ingediend bij het Zorgkantoor Menzis, te weten:
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 1] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en
/of
- verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 2] over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 en
/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 3] over de periode
1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en
/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 4] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en
/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 5] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en
/of
- verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 6] over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 en
/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ
[naam 7] over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012,
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft vervalsten/of heeft doen opmaken, immers
heeft/hebben
genoemde rechtspersoon en/of haar mededader
(s
)valselijk - in strijd met de waarheid
-
(telkens
)op
dat/die verantwoordingsformulier
(en
) een aantal uren aan zorg en/ofeen uitbetaald bedrag en/of zorgvormen (PV en/of VP en/of BEG-I, en/of BEG-
GR, en/of W en/of KV en/of HH en/of RK)
heeftingevuld, en/of doen invullen en/of verantwoord en/of doen verantwoorden, terwijl in werkelijkheid
geen of minder uren aan zorg zijn verleend, en/ofgeen of minder bedragen aan zorg zijn besteed en/of geen of minder aan de genoemde zorgvormen is besteed, zulks
(telkens
)met het oogmerk om
dat/die geschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
totaan het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten
/strafbaar feitverdachte,
al dan niet in vereniging met een ander of anderen opdracht heeft gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en)feitelijk leiding heeft gegeven;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl zij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte bij een veroordeling een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De onderhavige zaak heeft een enorme impact gehad op het leven van verdachte en haar gezin. Ze heeft veel negatieve publiciteit over zich heen gekregen, haar man is door alle stress ernstig ziek geworden en de financiële schade is enorm.
De raadsvrouw heeft een verklaring van 24 augustus 2020 overgelegd van J.H. Schumacher, arts, waarin de aard en de ernst van de gezondheidsproblemen van verdachte wordt toegelicht. Daaruit blijkt dat verdachte een uitgebreide medische voorgeschiedenis heeft op het gebied van maag-, darm- en leverziekten. In december 2019 is verdachte met een septische shock ten gevolge van een buikvliesontsteking opgenomen op de Intensive Care. Ze verbleef bijna anderhalve maand in het ziekenhuis. Verdachte lijdt aan een ernstige, chronische ontsteking van de alvleesklier en aan een ernstige leverfunctiestoornis. Ze heeft sterke pijnstilling nodig. Er is een kans van 40 tot 70 procent dat zij binnen 12 maanden opnieuw een potentieel dodelijke buikvliesontsteking oploopt. Dat dient direct te worden onderkend en behandeld. Detentie in een standaardsetting van een penitentiaire inrichting is daarom niet geschikt voor verdachte.
Verder gaat om al oudere feiten uit 2011 en 2012. Ook zou er rekening moeten worden gehouden met de eenzijdige samenstelling van het dossier. Er zijn voornamelijk cliënten gehoord uit de invloedsfeer van [getuige 1] en [getuige 2] , terwijl ontlastende verklaringen niet zijn opgenomen in het dossier.
Standpunt van het openbaar ministerie
De budgethouders zijn aanvankelijk ook als verdachten aangemerkt. Zij hebben hun budget te goeder trouw overgegeven aan de Stichting en het is schrijnend dat zij zo in hun vertrouwen zijn beschaamd. Het moet ook voor hen een stressvolle periode zijn geweest.
De PGB-gelden worden door de samenleving opgebracht om kwetsbare mensen te helpen en niet om de luxe levensstijl van verdachte te financieren. Het is bekend dat de PGB-regeling fraudegevoelig is, daarom moet een op te leggen straf ook afschrikwekkend werken.
Gelet op de gezondheidsproblemen van verdachte is de straf die de officier van justitie heeft gevorderd nu te hoog. Er zijn penitentiaire inrichtingen die goede en specialistische zorg kunnen verlenen , maar haar ziekte zal de detentie voor verdachte ongetwijfeld zwaarder maken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld zal worden tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Als bijkomende straf dient verdachte te worden ontzet uit het recht tot het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening voor de duur van vijf jaren.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De inkomsten van de Stichting waren vrijwel geheel afkomstig uit PGB-gelden van budgethouders voor wie de Stichting optrad. Bij de meeste cliënten werd er een vast bedrag per maand op het budget ingehouden of in rekening gebracht voor werkzaamheden, die niet of niet geheel uit PGB’s mochten worden gefinancierd. Verdachte was als deskundige op de hoogte van de regelgeving en heeft zo jarenlang uitgaven verantwoord bij het Zorgkantoor, waarvan zij wist dat die niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Een aanzienlijk subsidiebedrag, dat door de maatschappij wordt opgebracht om zorg te financieren, werd gebruikt voor uiteenlopende niet daarvoor bestemde goederen en diensten, mede ten behoeve van de cliënten. De ernst van de feiten, het misbruik van gemeenschapsgeld bedoeld voor kwetsbare groepen in de samenleving, rechtvaardigt de oplegging van een forse gevangenisstraf.
Verder heeft het hof gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat zij weliswaar eerder voor valsheid in geschrift is veroordeeld, maar waarop geen nieuwe feiten na 2012 voorkomen.
Voorts is rekening gehouden met de gezondheidssituatie van verdachte en het feit dat zij en haar echtgenoot in de media zijn neergezet als profiteurs en oplichters. En hoewel verdachte de PGB-gelden oneigenlijk heeft gebruikt, zijn er geen aanwijzingen in dit dossier van de strafzaak dat zij zich persoonlijk op grote schaal heeft verrijkt. Met name de gezondheidsproblemen van verdachte geven aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf op te leggen. Ook het opleggen van een beroepsverbod, zoals geformuleerde door de rechtbank, acht het hof om die reden niet meer zinvol. Daarom zal aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. P.R. Wery en mr. R.G.J. Welbergen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 9 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: Hoge Raad, 29 mei 2018,
2.Doc 005-01, pagina 1416
3.Doc-007-08-04, pagina 1527
4.Doc-007-08-11, pagina 1534
5.Doc-005-01, pagina 1419
6.AMB-003-01, pagina 780