In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], wonende in Duitsland, tegen [geïntimeerde], wonende in [B], over de rechtsgeldigheid van een huurovereenkomst en de beëindiging daarvan. De huurovereenkomst, die in januari 2015 tot stand kwam, betreft een woning aan [a-straat] 12 te [B]. [Appellant] heeft de overeenkomst opgezegd met de stelling dat hij de woning dringend voor eigen gebruik nodig heeft. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat de beëindigingsgrond van dringend eigen gebruik niet is komen vast te staan en dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen een huurprijs van € 800,- waren overeengekomen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en [geïntimeerde] in het gelijk gesteld, waarbij is vastgesteld dat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft overwogen dat de huurovereenkomst inmiddels als een overeenkomst voor onbepaalde tijd moet worden beschouwd. De vordering tot beëindiging kan alleen op wettelijke gronden worden toegewezen, waaronder dringend eigen gebruik. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat hij de woning dringend nodig heeft, zowel vanuit een medische als financiële context. Bovendien heeft [appellant] niet aangetoond dat er andere passende woonruimte voor [geïntimeerde] beschikbaar is.
Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [Appellant] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 2.472,-. Het hof heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en het arrest is openbaar uitgesproken op 8 september 2020.