ECLI:NL:GHARL:2020:7041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
200.241.190/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest inzake terugbetaling van een lening en renteovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2020 een eindarrest gewezen in hoger beroep met zaaknummer 200.241.190/01. De zaak betreft een geschil tussen een appellant, wonende in België, en een geïntimeerde, die in Nederland woont. De appellant had gelden uit hoofde van een overeenkomst van geldlening beschikbaar gesteld aan de geïntimeerde, die verplicht was deze bedragen terug te betalen. In een eerder tussenarrest van 17 maart 2020 had het hof geoordeeld dat de geïntimeerde onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en de mogelijkheid om de lening terug te betalen. De geïntimeerde stelde dat hij niet in staat was om het geleende bedrag ineens terug te betalen en dat hij slechts € 25,- per maand kon aflossen. Het hof oordeelde echter dat de geïntimeerde in staat moest worden geacht om het geleende bedrag terug te betalen, en bepaalde dat hij binnen drie maanden na het arrest een bedrag van € 382.914,- moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente over een deel van de hoofdsom. Daarnaast werd de gevorderde rente van 6,5% door de appellant betwist, maar het hof stelde vast dat in de schuldbekentenis een rente van 6% was overeengekomen. De appellant vorderde ook vergoeding van buitengerechtelijke kosten, maar deze vordering werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat aanmaningen conform de wet waren verzonden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de geïntimeerde in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.241.190/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 154491)
arrest van 8 september 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] , België,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.H. Bussink, kantoorhoudend te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.W. de Vries, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 maart 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte na tussenvonnis d.d. 21 april 2020 van [geïntimeerde] , met producties;
- de (antwoord)akte na tussenvonnis d.d. 19 mei 2020 van [appellant] .
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

Terugbetaling

2.1
In het tussenarrest van 17 maart 2020 heeft het hof geoordeeld dat is komen vast te staan dat [appellant] gelden uit hoofde van een overeenkomst van geldlening beschikbaar heeft gesteld aan [geïntimeerde] en dat op [geïntimeerde] de verplichting rust om de geleende bedragen terug te betalen wanneer hij daartoe in staat zal zijn. Het hof heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld (zoveel mogelijk onderbouwd) toe te lichten hoe en wanneer hij het bedrag, al dan niet in termijnen, zal kunnen terugbetalen.
2.2
[geïntimeerde] heeft in zijn akte gesteld dat het hem niet duidelijk is welk bedrag hij volgens het hof verschuldigd is aan [appellant] . Daarnaast stelt hij dat hij de lening niet ineens kan terugbetalen. Hij heeft New Mara Lodge verkocht en de verkoopopbrengst van
€ 70.000,- pro rata tussen de schuldeisers verdeeld. Door de verkoop van alle activa is New Mara Lodge een lege vennootschap geworden die tot op de dag van vandaag bestaat. [geïntimeerde] is bereid alle aandelen in deze vennootschap aan [appellant] over te dragen. [geïntimeerde] heeft voorts recht op twee bouwkavels van een Keniaanse vennootschap. Los van de vraag of [geïntimeerde] dit recht te gelde kan maken, is de waarde van deze kavels op dit moment minimaal door de marktomstandigheden en de Coronacrisis. [geïntimeerde] ontvangt een bijstandsuitkering en heeft zijn aangifte inkomstenbelasting 2019, informatie over zijn pensioen en een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven overgelegd. Zijn aflossingscapaciteit bedraagt € 25,- per maand, aldus [geïntimeerde] .
2.3
In zijn (antwoord)akte bestrijdt [appellant] dat de opbrengst van New Mara Lodge tussen de schuldeisers is verdeeld. In elk geval heeft [geïntimeerde] daar geen openheid van zaken over gegeven en is dit voor [appellant] niet controleerbaar. Ook over de twee bouwkavels in Kenia verschaft [geïntimeerde] geen informatie. De informatie die [geïntimeerde] heeft overgelegd ziet uitsluitend op zijn financiële situatie in Nederland. Over zijn bezittingen in het buitenland geeft hij geen duidelijkheid. Op grond van de beschikbare financiële gegevens acht [appellant] een maandelijkse aflossing van € 25,- per maand veel te laag.
2.4
Het hof gaat voorbij aan de stelling van [geïntimeerde] dat onduidelijk is welk bedrag hij verschuldigd is aan [appellant] . Uit rechtsoverweging 3.1 van het tussenarrest van
17 maart 2020, gelezen in combinatie met de rechtsoverwegingen 4.9 tot en met 4.16, blijkt namelijk om welk bedrag het gaat.
2.5
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] met zijn akte en de daarbij gevoegde producties verder onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie en de (on)mogelijkheid om de lening, al dan niet in termijnen, af te lossen. [geïntimeerde] voert weliswaar aan dat hij (ook nu nog) niet in staat is om terug te betalen, maar hij heeft in dit verband niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan. In dit geval lag het op de weg van [geïntimeerde] om gedocumenteerd uit te leggen dat en waarom hij destijds niet in staat was tot levering van de toegezegde aandelen, tot het verschaffen van een afdoende opbrengst uit de verkoop van (zijn aandelen in) New Mara Lodge en evenmin tot verdere terugbetaling. Dat heeft [geïntimeerde] niet gedaan. Ondanks herhaalde verzoeken van [appellant] , en ook na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [geïntimeerde] geen stukken overgelegd waaruit volgt dat hij destijds geen aandelen in New Mara Lodge aan [appellant] kon verschaffen, terwijl [geïntimeerde] zelf wel aandeelhouder in die vennootschap was. De verwijzing naar een hypotheekhouder acht het hof onvoldoende, omdat [geïntimeerde] heeft gesteld noch laten blijken dat de hypotheekhouder uitgifte van nieuwe aandelen of overdracht van zijn eigen aandelen aan [appellant] blokkeerde. [geïntimeerde] heeft evenmin rekening en verantwoording afgelegd over de verkoop van (zijn aandelen in) New Mara Lodge en de opbrengst daarvan. [geïntimeerde] toont zich nu wel bereid om de aandelen in de lege vennootschap New Mara Lodge aan [appellant] over te dragen maar dat dit [appellant] zal lonen - [geïntimeerde] stelt zelf dat het een lege vennootschap betreft - blijkt nergens uit, zodat het hof aan dit aanbod voorbij zal gaan. [geïntimeerde] stelt onder verwijzing naar zijn huidige inkomenssituatie (hij ontvangt een bijstandsuitkering en procedeert op basis van een toevoeging) verder dat hij niet tot meer aflossing dan € 25,- per maand in staat is, maar stukken waaruit (het verloop van) zijn vermogenssituatie blijkt (meer in het bijzonder wat hij heeft gedaan met zijn aandeel in de opbrengst van de verkoop van (zijn aandelen) in New Mara Lodge, respectievelijk waaruit zijn huidige vermogenspositie - mede rekening houdend met de twee bouwkavels in Kenia - blijkt) heeft hij niet overgelegd.
2.6
Onder deze omstandigheden kan het hof niet anders concluderen dan dat [geïntimeerde] in staat moet worden geacht op een of andere wijze het geleende bedrag terug te betalen, zoals bedoeld in artikel 7A:1798 (oud) BW. Het hof zal, omdat de toegezegde aandelen niet zijn geleverd, [appellant] met de verkoopopbrengst niet volledig is voldaan en [geïntimeerde] onvoldoende gegevens heeft verschaft ter betwisting dat hij in het geheel niet in staat is tot (volledige) terugbetaling, bepalen dat terugbetaling van het bedrag van € 382.914,-
(€ 452.914,- verminderd met € 70.000,-) binnen een termijn van drie maanden na de datum van dit arrest zal moeten plaatsvinden.
Rente
2.7
Omdat er in deze procedure van moet worden uitgegaan dat met betrekking tot de door [appellant] aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde bedragen sprake is van een overeenkomst van geldlening, komt de vraag aan de orde of, en zo ja in hoeverre, [geïntimeerde] rente verschuldigd is. [appellant] stelt dat hij met [geïntimeerde] een rente overeengekomen is van 6,5%. [geïntimeerde] betwist dit.
2.8
Artikel 7A:1804 (oud) BW bepaalt dat de hoegrootheid van de bij een overeenkomst bedongen rente in geschrift moet worden bepaald. Indien de uitlener rente bedongen heeft maar de hoogte daarvan niet (schriftelijk) is bepaald, is de lener krachtens artikel 7A:1805 (oud) BW de wettelijke rente verschuldigd.
2.9
Het hof stelt vast dat in de schuldbekentenis een rente van 6% is overeengekomen over de hoofdsom of het restant daarvan met ingang van de datum van de schuldbekentenis. Dit betekent dat [geïntimeerde] dit rentepercentage verschuldigd is over het restantbedrag van
€ 6.363,- met ingang van 9 juli 2009.
2.1
Voor het overige is het hof niet gebleken dat enige rente is bedongen. In zoverre komt de door [appellant] gevorderde rente dus niet voor toewijzing in aanmerking.
Buitengerechtelijke kosten
2.11
[appellant] vordert ook € 3.689,57 als vergoeding van door hem gemaakte buitengerechtelijke (incasso)kosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.

3.De slotsom

3.1
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
3.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
3.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 101,05
- griffierecht
€ 1.545,-
subtotaal verschotten € 1.646,05
- salaris advocaat
€ 5.000,-(2,5 punten x tarief € 2.000,-)
Totaal € 6.646,05
3.4
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 98,01
- griffierecht
€ 1.649,-
subtotaal verschotten € 1.747,01
- salaris advocaat
€ 9.797,50(2,5 punten x tarief VI € 3.919,-)
Totaal € 11.544,51

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
28 maart 2018, en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellant] te betalen binnen een termijn van drie maanden na de datum van dit arrest een bedrag van € 382.914,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.363,- vanaf 9 juli 2009 tot aan het tijdstip van volledige betaling,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.646,05 voor verschotten en op € 5.000,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.747,01 voor verschotten en op € 9.797,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, H. de Hek en W.P. Sprenger en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
8 september 2020.