ECLI:NL:GHARL:2020:7002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
21-000055-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een heggenschaar in Utrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op 24 juni 2018 in Utrecht, waarbij hij met een heggenschaar meerdere keren naar het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en een stekende beweging richting de romp heeft gemaakt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de aangever en getuigen in overweging genomen, die bevestigden dat de verdachte met de heggenschaar agressief handelde. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de handelingen met de heggenschaar. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege zijn drugsgebruik en psychische toestand. Het hof legde een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder klinische behandeling en reclasseringstoezicht. Tevens werd de schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, die voortkwam uit de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000055-19
Uitspraak d.d.: 8 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 21 december 2018 met parketnummer 05-740329-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. van Oort, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Utrecht, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven:
- een heggenschaar en/of knipschaar heeft getoond aan die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] met een heggenschaar en/of knipschaar in zijn handen heeft achtervolgd en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal (met kracht) met een heggenschaar en/of knipschaar stekende, slaande en/of prikkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd, de borst en/of de romp, althans het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Utrecht, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voornomen misdrijf om aan slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- een heggenschaar en/of knipschaar heeft getoond aan die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] met een heggenschaar en/of knipschaar in zijn handen heeft achtervolgd en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal (met kracht) met een heggenschaar en/of knipschaar stekende, slaande en/of prikkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd, de borst en/of de romp, althans het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2018, te Utrecht, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- een heggenschaar en/of knipschaar te tonen en/of
- met een heggenschaar en/of knipschaar in zijn handen te achtervolgen en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal (met kracht) met een heggenschaar en/of knipschaar te steken, te slaan en/of te prikken tegen het hoofd, de handen, de borst en/of de romp, althans het lichaam van die [slachtoffer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de gehele tenlastelegging omdat niet kan worden bewezen dat verdachte slaande of stekende bewegingen heeft gemaakt met de heggenschaar nu de aangifte op dit punt onvoldoende wordt ondersteund. Subsidiair kan niet worden bewezen dat er met kracht is geslagen, zodat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood of zware mishandeling.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Aangever heeft verklaard dat verdachte een heggenschaar met beide handen boven zijn hoofd bracht en meerdere keren met kracht naar beneden in de richting van zijn hoofd bracht. Ook heeft verdachte met die heggenschaar een stekende beweging gemaakt richting de romp van aangever. Aangever is er in geslaagd om de heggenschaar met zijn handen af te weren en uiteindelijk van verdachte af te pakken. Volgens aangever keek verdachte ontzettend agressief en schreeuwde hij. Daarnaast heeft hij verklaard dat als hij de heggenschaar niet had kunnen afweren, hij zeker op zijn hoofd was geraakt. Aangever was bang dat verdachte hem zou vermoorden.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte wild, als een beest, uit zijn ogen keek en de heggenschaar op hem en aangever [slachtoffer] (hierna ook aangever) richtte. [getuige] is hierop weggerend. Toen hij aangever hoorde schreeuwen, zag [getuige] dat verdachte met de heggenschaar op aangever insloeg en stak. Aangever slaagde erin om zich af te weren. Getuige [getuige] heeft verder verklaard dat verdachte de heggenschaar bij de handvaten vast had, deze met twee handen boven zijn hoofd hield en met kracht in de richting van het hoofd van aangever bracht. Ook heeft verdachte de heggenschaar voor zich gehouden, met het knipgedeelte open, terwijl hij in de richting van aangever stak en de schaar vlakbij hem dicht kneep. Verdachte heeft daarna de heggenschaar als een soort honkbalknuppel vastgepakt en deze links boven zijn schouder gebracht en daarmee een harde slag richting het hoofd van aangever gemaakt. Ook getuige [getuige] weet zeker dat als verdachte aangever had geraakt, het hoofd van aangever vol en met kracht zou worden geraakt. Als hij zich niet had kunnen afweren, had hij dood kunnen zijn.
Het hof is van oordeel dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, ziet het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen van die getuige te twijfelen. De getuige heeft een verklaring afgelegd over wat hij heeft gezien. Dat hij vlak voor het incident is weggerend en op enige afstand het incident heeft zien gebeuren, doet niet af aan de betrouwbaarheid van zijn waarnemingen. Daarnaast zijn de verklaringen van aangever en getuige [getuige] vrijwel direct na het incident opgenomen en hebben zij gedetailleerd en op essentiële onderdelen gelijkluidend verklaard over hun waarnemingen.
Ten aanzien van het opzet
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Van belang is of verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen.
Het hof komt, net als de rechtbank, tot het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft met een zwaar, hard en lang voorwerp met een scherpe stalen punt, te weten een heggenschaar, meerdere malen richting het hoofd van [slachtoffer] geslagen. Verdachte heeft daarnaast met deze heggenschaar in de richting van de romp van [slachtoffer] een stekende beweging gemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat ernstige verwondingen aan de vitale delen van het lichaam, zoals die zich in het bovenlichaam en het hoofd bevinden, de dood tot gevolg kunnen hebben.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is het hof van oordeel dat verdachte met kracht heeft geslagen, nu zowel aangever als getuige [getuige] dat verklaren. De omstandigheid dat [slachtoffer] zich heeft kunnen verweren zonder enig zichtbaar letsel, staat niet in de weg aan het met kracht maken van de tenlastegelegde bewegingen. Dat [slachtoffer] geen zichtbaar letsel heeft opgelopen is met name te danken aan het feit dat hij er in geslaagd is zich af te weren, dan wel de bewegingen van verdachte te ontwijken. Het hof overweegt ten overvloede dat aangever heeft verklaard dat hij naast een gekneusde hand, pijn heeft gevoeld aan zijn vingers.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het meerdere keren, met kracht, met een hard en lang voorwerp met een scherpe stalen punt, richting het hoofd slaan, een gedraging is die zozeer is gericht op het intreden van de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] op die manier dodelijk zou verwonden. Naast de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelingen, indiceert de verklaring van verdachte dat hij doodsbang was en dacht dat hij zich moest verdedigen eveneens dat verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks24 juni 2018 te Utrecht
, in ieder geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven:
- een heggenschaar
en/of knipschaarheeft getoond aan die [slachtoffer] en
/of
- die [slachtoffer] met een heggenschaar en/of knipschaar in zijn handen heeft achtervolgd en/of
- meermalen
, in ieder geval éénmaal (met kracht
)met een heggenschaar
en/of knipschaarstekende, slaande
en/of prikkendebewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd
, de borsten
/ofde romp
, althans het lichaamvan die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten - kort samengevat - een periodieke meldplicht, een drugsverbod, opname in een zorginstelling gevolgd door opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een ambulante behandelverplichting.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft dagenlang drugs gebruikt waarbij hij waanbeelden heeft ontwikkeld en dacht daarbij door de Marokkaanse maffia achtervolgd te worden. Verdachte is uiteindelijk in de gracht gesprongen en is daarna naar het ziekenhuis gebracht. Twee bezorgde beveiligers zijn verdachte, na zijn ontslag uit het ziekenhuis, achterna gegaan om te voorkomen dat verdachte iemand tot last zou zijn. Verdachte heeft vervolgens één van de beveiligers met een heggenschaar aangevallen. Aangever heeft verklaard zeer angstig te zijn geweest tijdens dit incident en heeft moeten vrezen voor zijn leven en ook na dit incident heeft aangever nog last (gehad) van angstgevoelens, zoals volgt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Het slaan met een grote, zware heggenschaar met bovendien een scherpe, stalen punt had de dood van het slachtoffer tot gevolg kunnen hebben. Het slachtoffer heeft zich gelukkig kunnen verweren om dit te voorkomen.
Het hof is van oordeel dat dit een zeer ernstig feit betreft en acht net als de rechtbank in ieder geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan verdachte een deels voorwaardelijk gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd of uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal is geëist.
Het hof heeft hierbij gelet op het Pro Justitiarapport van drs. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog van 3 november 2018 en van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en psychoanalyticus van 27 november 2018. Deze deskundigen hebben gerapporteerd dat sprake is van een ziekelijke stoornis der geestesvermogens in de vorm van een ernstige stoornis in het gebruik van GHB en speed. Daarnaast is er sprake van een andere gespecifieerde persoonlijkheidsstoornis met vooral vermijdende en afhankelijke trekken. De psycholoog heeft gerapporteerd dat verdachte ten tijde van het delict waarschijnlijk floride psychotisch was ten gevolge van intoxicatie van het gecombineerde gebruik van GHB en speed. De psychiater heeft gerapporteerd dat de psychose zowel uit het gebruik van middelen als de onthouding daarvan kan zijn ontstaan, te weten een onthoudingsdelier. De deskundigen adviseren om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Gelet op deze adviezen acht het hof verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof heeft verder gelet op het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 juli 2020.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nog steeds GHB en amfetamine gebruikt en ook dat hij sinds zijn vrijlating niet is behandeld voor zijn drugsverslaving.
Het hof begrijpt het standpunt van de advocaat-generaal dat voor een klinische behandeling motivatie is vereist. Verdachte heeft weliswaar op zitting aangegeven dat hij wel hulp kan gebruiken bij zijn verslaving, maar de vraag is in hoeverre verdachte daadwerkelijk intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling. Het recidiverisico is echter hoog en volgens de deskundigen is een klinische behandeling noodzakelijk om dat te (proberen te) verminderen.
Gezien het feit dat verdachte al eerder is teruggevallen, hij nog steeds GHB en speed gebruikt, niets heeft ondernomen om van zijn verslaving af te komen en zijn gebruik kan leiden tot een psychose is het hof van oordeel dat een klinische behandeling noodzakelijk is. Net als de rechtbank ziet het hof dan ook reden om een langdurige klinische behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Het hof ziet voorts het belang om verdachte bij een terugval in drugsgebruik kortdurend klinisch op te laten nemen. Als bijzondere voorwaarde wordt dan ook opgelegd dat verdachte binnen 6 maanden na afronding van de langdurige klinische behandeling, indien naar het oordeel van de ambulante zorginstelling in overleg met de reclassering van een crisissituatie sprake is, éénmalig voor de maximale duur van 7 weken klinisch kan worden opgenomen. Verdachte heeft bij de rechtbank verklaard hiermee in te stemmen.
Het hof overweegt dat de crisisopname vrijheidsbenemend is en daarom alleen door de rechter kan worden opgelegd. In dit geval staat nog niet vast of, wanneer en waar deze opname zal plaatsvinden. Het karakter van een crisisopname verzet zich tegen een dergelijke concretisering op voorhand. Nu de maximale duur van de opname door het hof wordt vastgesteld, de gevallen waarin de reclassering op deze voorwaarde een beroep kan doen voldoende helder zijn en het overduidelijk het belang van verdachte dient, zal het hof ook deze bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen, echter onder de bepaling dat die opname slechts één keer kan plaatsvinden binnen 6 maanden na afloop van de langdurige klinische opname. Anders wordt immers de totale opnameduur alsnog door een ander dan de rechter bepaald. Mocht na een dergelijke opname alsnog een extra opname nodig zijn, dan zal daarvoor eerst de weg van een wijziging van de bijzondere voorwaarden, bedoeld in artikel 14f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, bewandeld moeten worden.
Het hof zal ook de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zoals neergelegd in het rapport van 14 november 2018, opleggen.
Alles overwegende vindt het hof gezien de aard en ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Als bijzondere voorwaarden worden noodzakelijk geacht een langdurige klinische opname van maximaal 12 maanden, met aansluitend ambulante behandeling (met mogelijkheid tot een crisisopname), begeleid wonen en een meldplicht. Ook een drugsverbod en controle hierop worden noodzakelijk geacht, zodat de reclassering het drugsgebruik van verdachte kan monitoren en kan ingrijpen indien dit noodzakelijk wordt geacht.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Gelet op de omstandigheid dat het primair bewezenverklaarde misdrijf is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen acht het hof dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
In voornoemd Pro Justitia rapport d.d. 27 november 2018 van de psychiater Van Os staat het volgende:
“Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst moet als hoog worden ingeschat, met name indien hij zijn toevlucht blijft nemen tot het gebruik van GHB.
Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn in de hem tenlastegelegde feiten, indien bewezen, onveranderd. Behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op herhaling zoals het hem tenlastegelegde binnen aanvaardbare grenzen te krijgen.
Ambulante behandeling volstaat niet, daarvoor is zijn leven te instabiel en de kans op teruggrijpen naar gebruik van middelen te groot.”
In voornoemd Pro Justitia rapport d.d. 3 november 2018 van de psycholoog Ligthart staat:
“Uit de klinische en gestructureerde risicotaxatie komt naar voren dat er bij betrokkene sprake is van een hoog risico op herhaling van het ontremd, onaangepast en onmaatschappelijk gedrag. Daarnaast is sprake van slechts beperkt aanwezige beschermende factoren. Op basis van het klinisch onderzoek door ondergetekende verricht, is hij van mening dat het risico op herhaling hoog wordt ingeschat, met name als betrokkene middelen blijft gebruiken. (…) Gezien het (be)dreigend karakter van de wanen en psychotische belevingen van betrokkene tijdens middelengebruik van betrokkene en de angst die deze bij hem oproepen kan gewelddadige agressie in de toekomst -indien niet behandeld- niet uitgesloten worden.
(…) De huidige situatie van betrokkene moet als ernstig getypeerd worden met een hoog risico op herhaling van het grensoverschrijdend, gedesoriënteerd en ontremd, agressief gedrag.”
Uit het afloopbericht toezicht van Iriszorg d.d. 15 juni 2020 komt naar voren dat verdachte begin februari 2020 wederom GHB en speed heeft gebruikt. Onder invloed van drugs zou verdachte op 8 februari 2020 zijn vader hebben mishandeld. Daarna zou verdachte het tijdelijk opgelegde huisverbod hebben overtreden.
In het reclasseringsadvies rechtszitting van Iriszorg d.d. 24 juni 2020 staat het volgende:
“De heer [verdachte] wordt verdacht van het overtreden van het opgelegde huisverbod op 10-02-2020, naar aanleiding van een verdenking op huiselijk geweld jegens zijn vader op 08-02-2020 in [woonplaats] . Betrokkene is een bekennende verdachte en het is aannemelijk dat hij ten tijde van onderhavige delictpleging onder invloed is geweest van drugs. Op 08-02-2020 is betrokkene namelijk aangehouden op verdenking van mishandeling van zijn vader en middels een drugstest bleek dat hij op dat moment onder invloed was van speed en GHB en was er in die periode sprake van zeer problematisch dagelijks drugsgebruik.”
Het risico op recidive en het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte zo snel mogelijk aan zijn behandeling begint.
Ten aanzien van het beslag
De teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven, heggenschaar zal worden gelast, nu zich daar geen strafvorderlijk belang tegen verzet.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 1.646,44, bestaande uit € 846,44 aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft verder verzocht om een vergoeding van proceskosten van € 26,20. Deze kosten zien echter op parkeerkosten bij het politiebureau en slachtofferhulp en zijn daarmee geen proceskosten nu deze kosten niet zijn gemaakt voor het bijwonen van de terechtzitting. Deze kosten zijn evenmin te beschouwen als materiële schade omdat dit geen kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van deze kosten gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat:
  • de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
  • dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Bijzondere voorwaarden:

- zich uiterlijk binnen drie dagen na het wijzen van dit arrest zal melden bij Iriszorg op het adres Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem (telefoonnummer 088-6061311) en gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende maximaal 12 maanden tijdens de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in Radix Forensische Psychiatrische Afdeling/Forensische Verslavings Afdeling, althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks te bepalen door het NIFP/IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- na de intramurale opname en gedurende de resterende proeftijd, indien en voor zover reclassering dat nodig acht, zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, een RIBW of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich in de periode na de intramurale opname ambulant zal laten behandelen bij Iriszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien en voor zover de reclassering dit nodig acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik kan veroordeelde worden verplicht tot een eenmalige klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisisbestrijding, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek binnen het ambulante behandeltraject, indien de reclassering dit in overleg met de zorgverlener binnen 6 maanden na de intramurale opname noodzakelijk acht;
- geeft de opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
- de verdachte gedurende de proeftijd van
3 (drie) jarenten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een heggenschaar met goednummer PL0900-2018180184-2216987.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.646,44 (duizend zeshonderdzesenveertig euro en vierenveertig cent) ter zake van€ 846,44 aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade
, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ten aanzien van proces kosten ad € 26,20 af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak door het hof begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.646,44 (duizend zeshonderdzesenveertig euro en vierenveertig cent) ter zake van € 846,44 aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op 24 juni 2018.
Aldus gewezen door
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. F.A.M. Bakker en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A. Dinzey, griffier,
en op 8 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 september 2020.
Tegenwoordig:
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.