In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die de ondertoezichtstelling had verlengd, te vernietigen. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de moeder, die sinds 19 januari 2017 onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling, het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI). De moeder heeft in de procedure aangegeven dat zij in staat is om zelf hulp in te schakelen en dat de zorgen over de hechting van [de minderjarige] zijn weggenomen door de inzet van hulpverlening.
Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen die aanleiding gaven voor de ondertoezichtstelling grotendeels zijn weggenomen. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar opvoedvaardigheden en de relatie met [de minderjarige] is verbeterd. De GI heeft in haar laatste brief aangegeven dat de ontwikkelingsbedreigingen voor [de minderjarige] niet langer aanwezig zijn en dat de moeder in staat is om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Het hof heeft de ondertoezichtstelling beëindigd met ingang van de datum van de beschikking, maar de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor de periode tot die datum. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn om de ondertoezichtstelling voort te zetten.