ECLI:NL:GHARL:2020:6976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
200.276.400/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige na voldoende weggenomen zorgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die de ondertoezichtstelling had verlengd, te vernietigen. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de moeder, die sinds 19 januari 2017 onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling, het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI). De moeder heeft in de procedure aangegeven dat zij in staat is om zelf hulp in te schakelen en dat de zorgen over de hechting van [de minderjarige] zijn weggenomen door de inzet van hulpverlening.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen die aanleiding gaven voor de ondertoezichtstelling grotendeels zijn weggenomen. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar opvoedvaardigheden en de relatie met [de minderjarige] is verbeterd. De GI heeft in haar laatste brief aangegeven dat de ontwikkelingsbedreigingen voor [de minderjarige] niet langer aanwezig zijn en dat de moeder in staat is om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Het hof heeft de ondertoezichtstelling beëindigd met ingang van de datum van de beschikking, maar de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor de periode tot die datum. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn om de ondertoezichtstelling voort te zetten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.400/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 170020)
beschikking van 1 september 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Bou-Asrar te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 27 maart 2020;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een brief van de GI van 30 juni 2020 met productie(s).
2.2
De op 16 juli 2020 geplande mondelinge behandeling van de zaak is achterwege gebleven en besloten is tot schriftelijke afdoening van de zaak.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren te [A] [in] 2013 (hierna: [de minderjarige] ),
over wie de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder en staat sinds 19 januari 2017 onder toezicht van de GI.
3.3
In de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] door de kinderrechter verlengd tot 19 januari 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het geschil betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 19 januari 2020 tot 19 januari 2021.
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af te wijzen.
4.3
De GI heeft aanvankelijk in haar verweerschrift geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het verzoek van de moeder in hoger beroep. Nadien heeft de GI het hof in haar brief van 30 juni 2020 geconcludeerd dat de door de kinderrechter vastgestelde ontwikkelingsbedreigingen grotendeels zijn opgeheven en dat de resterende zorgen niet langer een ondertoezichtstelling rechtvaardigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen, telkens met ten hoogste een jaar. Daartoe dient beoordeeld te worden of de gronden voor de maatregel zich nog voordoen, te weten of de minderjarige zodanig opgroeit, dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor haar ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] onder toezicht is gesteld omdat er ernstige zorgen waren over haar opvoedsituatie bij de moeder. Er was onder meer sprake van ex-partnerproblematiek met nadelige gevolgen voor [de minderjarige] (en haar broer [C] ), zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en zorgen over haar bereidheid om hulp te aanvaarden. De ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] was gelegen in het ontbreken van een voldoende veilige, rustige en stabiele leefomgeving.
5.3
De GI heeft het onderhavige verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling mede ingediend omdat uit diagnostisch onderzoek was gebleken dat [de minderjarige] baat zou hebben bij hechtingsbevorderende therapie en de GI er op dat moment onvoldoende vertrouwen in had dat de moeder daaraan zou meewerken.
5.4
Inmiddels zijn de zorgen over de hechting van [de minderjarige] weggenomen, na inzet en evaluatie van de module "therapeutisch opvoeden" van Zo!zorgoplossingen. Tussen de moeder en [de minderjarige] wordt een warme band gezien en daarnaast is geconstateerd dat de moeder in staat is om [de minderjarige] voldoende emotionele en affectieve aandacht te geven, dat zij haar kan begrenzen en dat zij beschikt over opvoedvaardigheden. De GI heeft verder bevestigd dat de ondertoezichtstelling van [C] na 18 januari 2020 niet is verlengd, dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder grotendeels zijn weggenomen en dat zij in dit verband onder meer het hulpverleningstraject Tien voor Toekomst positief heeft afgerond. Daarbij acht de GI de moeder in staat om waar nodig zelf hulp in te schakelen in het belang van [de minderjarige] .
5.5
De hulpverlening heeft er tot nu toe niet voor kunnen zorgen dat de vader structureel een rol in het leven van [de minderjarige] heeft, maar net als de GI acht het hof dat gegeven onvoldoende om de maatregel van ondertoezichtstelling in stand te laten. De vader werkt volgens de GI onvoldoende mee, zodat om die reden de communicatie tussen de ouders een punt van aandacht zal blijven. De ouders zijn wel in staat om met elkaar te overleggen en weten de omgangsregeling gezamenlijk vorm te geven. Dit laatste blijft iets waar begeleiding bij gewenst blijft. De moeder heeft op dit moment geen partner en is consequent in haar uitspraak dat zij zich voorlopig alleen wil redden. Zij lijkt te hebben geleerd van het verleden en heeft op eigen initiatief contact gezocht met het gebiedsteam toen de GI haar verzocht kritisch te kijken naar haar partnerkeuze.
5.6
Zowel de moeder als de GI heeft het hof laten weten in te stemmen met een beslissing die erop neer komt dat de ondertoezichtstelling wordt opgeheven met ingang van de datum van de beschikking van het hof. Alles afwegende is ook het hof van oordeel dat er inmiddels onvoldoende gronden resteren voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nu de ontwikkelingsbedreigingen voor [de minderjarige] grotendeels zijn opgeheven en de moeder zich bereid en in staat heeft getoond zelf waar nodig hulp in te schakelen.
5.7
Ten tijde van de bestreden beschikking deden de gronden voor de maatregel zich naar het oordeel van het hof nog wel voor. Zo blijkt uit de stukken dat zich op 2 januari 2020 en 27 januari 2020 nog incidenten hebben voorgedaan waar (via de politie) zorgmelding van is gedaan bij [D] .
5.8
Het hof zal de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] beëindigen met ingang van heden en de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de daarvóór liggende periode betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 januari 2020 voor zover het de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode tot heden betreft en vernietigt die beschikking voor de periode erna;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de GI om verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af voor zover het de periode vanaf heden betreft;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en J.G. Knot, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 1 september 2020 in het openbaar uitgesproken.