In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee kinderen, die onder voogdij zijn geplaatst bij een pleeggezin. De moeder had in eerste aanleg verzocht om wijziging van de omgangsregeling, die was vastgesteld op eenmaal per acht weken anderhalf uur begeleid. De moeder was het niet eens met deze regeling en had vier grieven ingediend. De kinderen, geboren in 2013 en 2014, zijn sinds oktober 2015 in het pleeggezin geplaatst. De moeder had aanvankelijk een omgangsregeling van eenmaal per twee weken, maar deze was door de rechtbank in 2019 teruggebracht naar eenmaal per vier weken vanwege zorgen over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juli 2020 heeft de moeder haar bezorgdheid geuit over de pleegzorgplaatsing en de impact daarvan op de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de plaatsing niet accepteert, wat leidt tot onrust bij de kinderen. De rechtbank had eerder al geconstateerd dat de omgangsregeling te belastend was voor de kinderen, wat resulteerde in een terugval in hun ontwikkeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige regeling van eenmaal per acht weken moet worden voortgezet, met de nadruk op het herstel van vertrouwen tussen de moeder en de pleegouders. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.