ECLI:NL:GHARL:2020:6823

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
200.271.438
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag bij detentie van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De vader, die in Duitsland gedetineerd is, verzoekt om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de moeder verzoekt om het gezag alleen aan haar toe te kennen. De rechtbank Overijssel had eerder de moeder met uitsluiting van de vader belast met het ouderlijk gezag. De vader voert aan dat hij nooit toestemming heeft geweigerd en bereid is om een volmacht te ondertekenen, terwijl de moeder stelt dat de communicatie met de vader problematisch is door zijn detentie.

Het hof overweegt dat, hoewel de omstandigheden zijn gewijzigd door de detentie van de vader, dit niet automatisch leidt tot beëindiging van het gezamenlijk gezag. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat het kind klem of verloren dreigt te raken door de communicatieproblemen. Het hof concludeert dat de detentie van de vader niet zodanig is dat het gezamenlijk gezag niet in stand kan blijven. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.271.438
(zaaknummer rechtbank Overijssel 233665)
beschikking van 1 september 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 december 2019;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 juli 2020 plaatsgevonden. Namens de vader is mr. Kaya verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van partijen is geboren [de minderjarige] , [in] 2011 te [A] .
3.2
Bij beschikking van 21 september 2011 heeft de rechtbank in Almelo echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op 14 maart 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Bij beschikking van 21 september 2011 heeft de rechtbank in Almelo voorts, voor zover thans van belang, verstaan dat partijen gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking is de moeder met ingang van 25 september 2019, met uitsluiting van de vader, belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder strekkende tot wijziging van het ouderlijk gezag, in die zin dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag, alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een beslissing te geven die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:251a BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De moeder onderbouwt haar verzoek met de stelling dat de vader al geruime tijd gedetineerd is in Duitsland. De vader is in eerste instantie tot zeven jaar gevangenisstraf veroordeeld. Zijn hoger beroep daartegen loopt nog. Vanwege het verblijf in een buitenlandse gevangenis is communicatie met de vader over [de minderjarige] dusdanig problematisch en omslachtig dat de extra inspanning niet van de moeder kan worden gevergd en bovendien het risico bestaat dat de vader de noodzakelijke toestemming niet of niet tijdig zal geven, hetgeen niet in het belang is van [de minderjarige] .
De vader voert verweer. Hij geeft aan dat hij tot nu toe nooit toestemming heeft geweigerd en dat hij dit ook in de toekomst niet zal doen, ook niet in het geval de moeder met [de minderjarige] op reis naar het buitenland wil gaan. Hij is ook bereid een algemene volmacht te ondertekenen.
5.3
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake van hun gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.4
In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam communiceren kan dat betekenen dat - waar nodig - de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er in het algemeen geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raken tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep een aantal praktische bezwaren genoemd die voortvloeien uit de detentie van de vader in het buitenland en heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag niet in stand te laten.
5.6
Het hof oordeelt, mede op basis van de hiervoor opgenomen achtergrond, als volgt.
Niet ter discussie staat dat sprake is van gewijzigde omstandigheden omdat de vader is gedetineerd in [C] , Duitsland.
Vast staat ook dat de communicatie tussen de ouders daardoor wordt bemoeilijkt. Het hof is van oordeel dat die omstandigheden er nog niet toe hoeven te leiden dat voldaan is aan het wettelijke criterium om af te wijken van de hoofdregel: het gezamenlijke gezag van de ouders over hun kind.
De moeder heeft haar stelling dat [de minderjarige] klem of verloren dreigt te raken door de communicatieproblemen van haar ouders onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder in bepaalde gevallen moeilijkheden ondervindt omdat er (nog) geen toestemming is van de vader, maar dat dit voor [de minderjarige] tot nu toe nog niet heeft geleid tot problemen.
Het hof heeft begrip voor de omstandigheid dat het voor de moeder (en [de minderjarige] ) lastig is om te moeten uitleggen dat toestemming van de vader op zich kan laten wachten omdat de vader in de gevangenis zit, maar die omstandigheid vormt op zichzelf geen reden voor een zo verstrekkende maatregel als de beëindiging van het gezamenlijk gezag. Dat geldt ook voor de praktische bezwaren die de raad ten grondslag heeft gelegd aan zijn advies. Bovendien is gebleken dat de vader de beslissingen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn, voor het kind blokkeert of zal blokkeren, zodat het ook nog maar de vraag is in hoeverre de detentie van de vader in de praktijk voor dusdanige situaties zal zorgen dat sprake zal zijn van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt. Evenmin is komen vast te staan dat eenhoofdig gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.7
Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 september 2019, en opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de moeder strekkende tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en tot het belasten van de moeder met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, A. Smeeing-van Hees en A.T. Bol, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 1 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.