ECLI:NL:GHARL:2020:6764

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
21-006430-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van politieambtenaren en wederspannigheid met letsel ten gevolge

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor belediging van politieambtenaren en wederspannigheid, waarbij letsel is toegebracht aan een van de verbalisanten. De feiten vonden plaats op 26 juni 2016 in [plaats], waar de verdachte zich recalcitrant gedroeg tijdens een politieoptreden in het uitgaansgebied. De verdachte beledigde de politieambtenaren met grove woorden en verzette zich tegen haar aanhouding, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor een van de verbalisanten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een geheel voorwaardelijke geldboete van € 500,- opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Tevens is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen. Het hof oordeelde dat het politieoptreden niet onrechtmatig was en dat de verdachte verantwoordelijk was voor haar daden. De uitspraak benadrukt de ernst van belediging van ambtenaren in functie en de gevolgen van verzet tegen politieoptreden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006430-16
Uitspraak d.d.: 28 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 24 november 2016 met parketnummer 16-193934-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde en veroordeling ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. C.A. Bouw, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 24 november 2016 ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde - kort gezegd: belediging van politieambtenaren en wederspannigheid met letsel als gevolg - veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, waarvan € 250,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Verder is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 26 juni 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk één of meerdere ambtenaar/ambtenaren, [naam 1] , aspirant van politie Eenheid Midden-Nederland, en/of [naam 2] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen: "Arrogante kankerlijer!" en/of "Ik heb je moeder in haar kut geneukt!", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
zij op of omstreeks 26 juni 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 3] , hoofdagent bij de politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten belast met toezicht in het horecagebied, door tegen haar linkerhand te schoppen/trappen en/of tegen haar rechterbeen te schoppen/trappen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een onderhuidse bloeding en/of een kneuzing en/of blauwe plek(ken) bij die [naam 3] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 is daartoe aangevoerd:
  • dat niet kan worden bewezen wie beledigd is door de woorden ‘Arrogante kankerlijer’;
  • dat niet kan worden bewezen dat de woorden ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt’ zijn geuit tegen de verbalisanten;
  • dat verbalisant [naam 2] als gevolg van zijn onrechtmatige handelen (door verdachte met een wapenstok te slaan en de buitenproportioneel gewelddadige aanhouding) niet is beledigd ‘gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd:
  • dat geen sprake is geweest van opzettelijk schoppen ter verzet tegen de aanhouding;
  • dat er sprake is van noodweer(exces) tegen de buitenproportioneel gewelddadige en daardoor onrechtmatige aanhouding door verbalisant [naam 2] .
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling ter zake van feit 1 en vrijspraak van feit 2. Op grond van de verklaringen van verbalisanten [naam 3] , [naam 2] en
[naam 1] kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [naam 2] en [naam 1] heeft beledigd met de woorden: ‘Arrogante kankerlijer’ en [naam 2] daarnaast ook met de woorden: ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt!’ Voor wat betreft de wederspannigheid heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat vrijspraak moet volgen, omdat niet duidelijk is in welke ambtshandeling verbalisant [naam 3] belemmerd werd.
Het hof overweegt het volgende.
Vaststaat dat verdachte en haar vriend in de nacht van 26 juni 2016 in uitgaansgelegenheid [naam bedrijf 1] in [plaats] zijn geweest. Vanwege een incident in de [naam bedrijf 1] hielden zij zich op enig moment buiten op.
Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte hierover verklaard – samengevat – dat haar vriend iets teveel had gedronken en daardoor misschien wat lastig was. Toen zij buiten stonden wilde een vrouwelijke agent met haar vriend praten. Verdachte wilde dat liever niet. Na dat gesprek vroeg een beveiliger hen om ergens anders te gaan staan, waarna zij naar de overkant zijn gelopen waar bankjes stonden. Zij zaten daar te wachten op hun vrienden. Opeens kwam er een agent op een fiets aanrijden. Deze agent zei: ‘Wegwezen hier, oprotten!’ en voordat zij hem had kunnen uitleggen waarom zij op het bankje zaten, gaf hij een duw. Verdachte wilde uitleggen dat zij de instructies van de beveiliger hadden gevolgd, maar de agent trok zijn wapenstok en begon meteen te slaan. Verdachte denkt dat zij toen misschien iets naars heeft gezegd, maar dat dit kwam doordat zij zomaar werd geslagen. Verdachte denkt dat zij iets heeft gezegd in de trant van: ‘Je moeder zal wel trots op je zijn’. Vervolgens is zij geboeid en aan haar boeien opgetild. Verdachte had veel pijn. Verdachte heeft geen duidelijke herinneringen aan het trappen van verbalisant [naam 3] .
Het hof leidt uit de verklaringen van verbalisanten [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] de volgende feiten en omstandigheden af. [1]
Uit de verklaringen van verbalisant [naam 3] [2] , hoofdagent bij de politie Midden-Nederland, volgt dat zij op 26 juni 2016 omstreeks 04.10 uur, belast met horecatoezicht en gekleed in uniform, ter plaatse was in [plaats] . Naar aanleiding van een incident in uitgaansgelegenheid ‘ [naam bedrijf 1] ’ had de beveiliging de politie ter plaatse gevraagd. Als een beveiliger verbalisant wijst op een jongeman en zijn vriendin (verder: verdachte en haar vriend) zittend op een hekje aan de overkant van uitgaansgelegenheid [naam bedrijf 1] , spreekt zij hen aan. Volgens de beveiliger van [naam bedrijf 1] heeft de vriend van verdachte zich misdragen. Er ontstaat een discussie omdat verdachte niet wil dat verbalisant [naam 3] alleen met haar vriend spreekt. Nadat verbalisant [naam 3] aan de vriend van verdachte heeft meegedeeld dat het een staandehouding betreft en hem daarbij op dringende toon verzoekt om met haar mee te lopen, voldoet hij hieraan. Samen lopen ze verder naar achteren, waar de vriend van verdachte op een trappetje in een portiek van een woning aan de [straatnaam 1] gaat zitten. Ondertussen probeert een collega nogmaals aan verdachte uit te leggen dat [naam 3] gewoon wat vragen wil stellen. [naam 3] hoorde aan de luide toon dat verdachte moeilijk deed. Na een kort gesprekje met de vriend van verdachte heeft [naam 3] tegen hem gezegd dat hij lekker naar huis moest gaan. Daarop is [naam 3] weggelopen. Ondertussen ziet [naam 3] dat verdachte weer bij haar vriend is gaan staan en dat zij op de [straatnaam 1] met een beveiliger praten. [naam 3] vraagt haar collega’s in burger om ze even in de gaten te houden en ziet dat ze richting [naam bedrijf 2] , gelegen op ongeveer 100 meter van de [naam bedrijf 1] , lopen. Dan verliest [naam 3] even het zicht, maar ziet na ongeveer een minuut verdachte weer terugrennen naar precies dezelfde plek achter het hekje waar verbalisant met haar vriend had staan praten. Kennelijk was haar vriend weer teruggelopen, want [naam 3] ziet haar vervolgens weer teruglopen terwijl ze haar vriend voor zich uitduwt. [naam 3] ziet diverse collega’s bij verdachte en haar vriend staan. [naam 3] ziet dat verdachte haar vriend meeneemt en dat zij weer richting [naam bedrijf 2] lopen. [naam 3] ziet dat ze niet verder lopen, maar dat ze gaan zitten op het bankje dat even verderop staat. Op dat moment zegt een bikercollega tegen [naam 3] dat hij het stel heeft aangesproken en dat hij heeft gezegd dat ze nu moeten vertrekken. [naam 3] ziet dat het stel niet verder loopt maar blijft zitten op het bankje. Zij ziet dat de bikercollega naar verdachte en haar vriend gaat. [naam 3] kan niet precies horen wat haar collega zegt, maar het komt er op neer dat hij wil dat ze vertrekken. [naam 3] ziet dat de vriend van verdachte zich behoorlijk opfokt. Daarna ziet zij dat de biker de vriend van verdachte bij zijn arm grijpt, hem van het bankje trekt en in de goede richting, dat wil zeggen richting [straatnaam 2] , het centrum uit, duwt. [naam 3] ziet dat verdachte zich heel vervelend opstelt naar haar collega’s, dat zij blijft staan waar ze staat en dat zij niet meewerkt, alleen maar tegen. [naam 3] hoort verdachte schreeuwen en ziet dat ze handgebaren maakt en steeds terugkomt als ze wordt geduwd. [naam 3] ziet dat haar collega’s en verdachte en haar vriend bij de rotonde staan als zij het woord ‘Kankerlijer’ hoort. [naam 3] ziet dat haar collega’s verdachte aanhouden. [naam 3] ziet dat verdachte ‘vol in het verzet’ gaat. Ze schreeuwt, beledigt, trapt om zich heen en geeft geen gehoor aan wat haar gevraagd wordt. [naam 3] ziet dat verdachte op de grond ligt als zij naar haar collega’s schreeuwt: ‘Ik heb je moeder in d’r kut geneukt!’ Verdachte trapt met haar benen. [naam 3] ziet dat het haar collega’s moeite kost om haar te boeien. Verdachte ligt op dat moment al op haar buik en [naam 3] gaat op haar linkerbeen zitten om het verzet te doen staken. Als verdachte is afgeboeid helpen haar collega’s haar omhoog. [naam 3] staat voor verdachte. Op het moment dat haar collega’s met verdachte een klein stapje naar voren doen om richting de dienstauto te lopen kijkt verdachte [naam 3] recht in haar ogen aan en trapt verdachte met al haar kracht in haar richting. Verdachte raakt daarbij de muis van de linkerhand van [naam 3] en schampt daarna haar rechterscheenbeen. [naam 3] voelt meteen een scherpe pijn in haar hand. Diezelfde ochtend is [naam 3] nog onderzocht op de spoedeisende hulp. Het letsel wordt omschreven als een onderhuidse bloeding en kneuzing. De hand was gezwollen en blauw. [3]
Verbalisant [naam 3] is in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord. [4] Tijdens dit verhoor heeft zij verklaard dat zij niet meer weet of er gebruik is gemaakt van de wapenstok. Zij heeft verklaard dat zij (destijds) in het proces-verbaal heeft opgeschreven wat zij heeft gezien en dat het eventuele gebruik van de wapenstok daaruit zou kunnen blijken. Daarnaast heeft [naam 3] verklaard dat zij zich nu niet meer herinnert dat het woord ‘kankerlijer’ is gebruikt, maar als dit in haar proces-verbaal staat dan zal dat gezegd zijn. Wel herinnert [naam 3] zich de woorden over de moeder. Die waren gericht tegen de aanhoudende agent, dus [naam 2] , en de andere collega die erbij was.
Deze bevindingen komen grotendeels overeen met het relaas van verbalisant [naam 2] [5] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland en de hiervoor genoemde bikercollega van verbalisant [naam 3] . Verbalisant [naam 2] , eveneens in uniform gekleed en belast met de horecasurveillance, heeft gerelateerd dat hij zag dat er onrust ontstond bij bezoekers van de [naam bedrijf 1] . Verbalisant [naam 2] zag dat er een man en een vrouw, te weten: verdachte en haar vriend, op een hekwerk gingen zitten naast een hoekwoning gelegen aan de [straatnaam 1] , dit is een pleintje waar woningen aan liggen, gelegen tegenover de ingang van de [naam bedrijf 1] . Hij zag dat collega [naam 3] het stel aansprak en dat de man apart ging zitten in de portiek van een woning aan de [straatnaam 1] . [naam 3] zei tegen [naam 2] dat de man zich recalcitrant gedroeg en dat hij zich hinderlijk zou hebben gedragen in de [naam bedrijf 1] . Verbalisant zag dat verdachte en haar vriend wegliepen richting een bankje in het zicht van de [naam bedrijf 1] en dat ze tegen elkaar schreeuwden. Toen hij zag dat de vriend van verdachte terugliep naar de portiek aan de [straatnaam 1] is hij naar de man gefietst en heeft tegen hem gezegd dat hij niet meer op de [straatnaam 1] moest gaan zitten, dat hij zich vervelend gedroeg, dat hij niet in het horecagebied moest blijven hangen en lekker naar huis moest gaan. Verbalisant zag dat de man terugliep naar het bankje. Hij zag dat verdachte en haar vriend weer tegen elkaar gingen schreeuwen. Hierop is [naam 2] naar hen gefietst en heeft gezegd dat zij nu genoeg waarschuwingen hadden gehad en direct het uitgangsgebied voor de [naam bedrijf 1] moesten verlaten in de richting van [straatnaam 3] . Toen verdachte (het hof begrijpt: de vriend van verdachte) schreeuwde dat hij niet weg zou gaan heeft verbalisant [naam 2] hem vastgepakt en met zachte dwang in de goede richting geduwd. Verbalisant zag en hoorde dat verdachte recalcitrant werd. Verbalisant zag dat de vriend van verdachte in de tegenovergestelde richting probeerde langs te lopen en heeft hem toen een klap met de wapenstok gegeven. Verdachte ging hierop dicht bij [naam 2] staan en schreeuwde. Hierop heeft verbalisant haar een aantal keren geduwd met zijn wapenstok nog in zijn hand. Verbalisant [naam 2] zag dat verdachte en haar vriend wegliepen richting de rotonde. Vervolgens zag verbalisant dat verdachte zich omdraaide en hem aankeek. Verbalisant hoorde dat zij hardop schreeuwde: ‘Arrogante kankerlijers’. Hierop hebben verbalisant [naam 2] en zijn collega [naam 1] verdachte aangehouden. Tijdens de aanhouding verzette verdachte zich door met kracht haar armen los te trekken. Om verdachte onder controle te krijgen legden de verbalisanten haar in buikligging op de grond. Hierop hoorden verbalisanten dat verdachte hardop schreeuwde: ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt’. Nadat verdachte overeind werd gezet zagen zij dat verdachte een trap gaf in de richting van collega [naam 3] en dat zij de hand van [naam 3] raakte.
Verbalisant [naam 2] voelde zich beledigd en in zijn goede naam en eer aangetast door de woorden van verdachte. [6]
Verder volgt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2016 [7] , eveneens opgemaakt door verbalisant [naam 2] , dat [naam 2] voor de aanhouding van verdachte haar vriend had gevorderd het centrum van [plaats] te verlaten in een bepaalde richting, maar dat zowel verdachte als haar vriend hier geen gehoor aan gaf.
Tegenover de raadsheer-commissaris d.d. 9 april 2019 [8] heeft verbalisant [naam 2] verklaard dat de woorden over de moeder in zijn beleving zeker tegen hem waren gericht, want hij had verdachte op dat moment vast. Toen verdachte in de politieauto lag en hard tegen de deur begon te trappen heeft [naam 2] verdachte eenmaal met de wapenstok tegen haar been geslagen. Hij kan zich niet herinneren dat hij de wapenstok eerder heeft gebruikt.
Verbalisant [naam 1] , aspirant van politie Eenheid Midden-Nederland, heeft eveneens gerelateerd [9] dat hij zag dat collega [naam 3] ( [naam 3] ) een man en vrouw die zich ophielden op de [straatnaam 1] te [plaats] aansprak en dat hij hoorde dat zij deze personen meerdere keren sommeerde weg te gaan. Hij zag dat deze personen wegliepen en op een bankje gingen zitten. Verbalisant [naam 1] zag vervolgens dat collega [naam 2] richting de twee personen fietste. Hij zag dat [naam 2] hen aansprak en vermoedelijk wegstuurde uit het centrum. [naam 1] is richting [naam 2] gelopen omdat hij dacht dat het weleens uit de hand kon lopen. Hij zag dat [naam 2] zijn wapenstok ter hand had genomen en hij hoorde dat [naam 2] zei dat de twee personen moesten wegwezen, dat zij naar de andere kant van de rotonde moesten en uit het centrum van [plaats] weg moesten. [naam 1] zag dat de man iets zei en dat [naam 2] vervolgens een aantal duwen aan beide personen gaf en dat hij vervolgens een aantal tikken met zijn wapenstok gaf. Toen [naam 1] inmiddels naast collega [naam 2] stond zag hij dat verdachte hem aankeek en riep: ‘arrogante kankerlijer’. Hierop hebben [naam 2] en hij verdachte aangehouden. Nadat ze verdachte hadden aangehouden hoorde hij dat zij hardop schreeuwde: ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt’. Er waren op dat moment meerdere personen in de straat in de omgeving van de verbalisanten. Verbalisant [naam 1] voelde zich beledigd en in zijn goede naam en eer aangetast door verdachte.
Tegenover de raadsheer-commissaris d.d. 15 november 2019 [10] heeft verbalisant [naam 1] , die op dat moment niet meer werkzaam was bij de politie, verklaard dat hij zich nog kan herinneren dat het begon met iets wat verdachte zei en dat hij zich het woord ‘kanker’ nog herinnert. [naam 1] heeft verklaard dat hij met een collega en verdachte aanwezig was. Daaruit maakten zij op dat het sowieso voor hem en zijn collega bedoeld was. Het was in ieder geval niet voor omstanders bedoeld. Terugkijkend naar de situatie denkt hij ook dat de opmerking naar zowel zijn collega als hem gericht was. [naam 1] herinnert zich nog dat verdachte heeft gezegd: ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt’. Dat was echt naar [naam 2] (het hof begrijpt: collega [naam 2] ) gericht. Bij de rotonde waren ook niet direct omstanders aanwezig. [naam 1] weet niet meer of de wapenstok is gebruikt, maar als hij dat destijds zo heeft opgeschreven dan zal dat zo geweest zijn. Hij weet nog wel dat ze de wapenstok hebben laten zien als dreigement, zo van: nu wegwezen! Volgens [naam 1] ging zijn collega er heel fors in. Nadat zij verdachte iets hadden horen zeggen (het hof begrijpt: de beledigende woorden ‘arrogante kankerlijer’) dook [naam 2] meteen bovenop haar. Het was meteen matten, heel fysiek. Daarom kan [naam 1] de reactie van verdachte ook wel begrijpen. Tot slot heeft [naam 1] nog verklaard dat de aanloop naar het incident met verdachte lang was, want het duurde alles met elkaar wel vijf tot tien minuten waarin ze is weggestuurd en weer terug is gekomen voordat de uiteindelijke aanhouding plaatsvond.
Tot slot volgt uit het proces-verbaal van aanhouding [11] opgemaakt door verbalisanten [naam 2] en [naam 1] eveneens dat verbalisanten zagen dat verdachte hen aankeek en hoorden dat zij hardop schreeuwde: ‘Arrogante kankerlijers’. Hierop is verdachte aangehouden, waartegen zij zich verzette door met kracht haar armen los te trekken. Om verdachte onder controle te krijgen legden de verbalisanten haar in buikligging op de grond. Hierop hoorden zij dat verdachte hardop schreeuwde: ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt’. Nadat verdachte overeind werd gezet zagen zij dat collega [naam 3] door verdachte werd getrapt. Verbalisanten plaatsten verdachte in een dienstvoertuig en zagen dat zij languit op de bank kwam te liggen. Zij zagen dat zij met kracht trappende bewegingen maakte tegen de linker achterportier van het voertuig. Hierop is verdachte uit het voertuig geplaatst en in een hondenbus geplaatst voor transport.
Belediging: beledigende woorden door verdachte geuit richting verbalisanten
Op grond van het voorgaande is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde woorden heeft geroepen. Bovendien acht het hof bewezen dat de woorden ‘Arrogante kankerlijer’ waren gericht tegen verbalisanten [naam 2] én [naam 1] en dat de woorden ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt!’ waren gericht tegen verbalisant [naam 2] . Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Op het moment van het uiten van de woorden ‘Arrogante kankerlijer’ keek verdachte in de richting van verbalisanten. Bovendien waren er geen directe omstanders aanwezig en was verdachte opgefokt door van het handelen van de politie. Ook voor de beledigende woorden ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt!’ geldt dat deze woorden duidelijk waren gericht tegen verbalisant [naam 2] die op dat moment bezig was met de aanhouding en het aanleggen van handboeien.
Het verweer wordt verworpen.
Onrechtmatig handelen?
Vooropgesteld wordt dat het hof geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisanten. Deze verklaringen, opgemaakt op ambtseed, zijn gedetailleerd en komen op hoofdlijnen overeen.
Op grond van de verklaringen van verbalisanten [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] stelt het hof vast dat aan verdachte op verschillende momenten te kennen is gegeven dat zij en haar vriend het centrum moesten verlaten maar dat zij daar niet aan heeft voldaan. Uiteindelijk heeft verbalisant [naam 2] tegen verdachte en haar vriend gezegd dat zij genoeg waarschuwingen hadden gehad en direct het uitgangsgebied voor de [naam bedrijf 1] moesten verlaten in de richting van [straatnaam 3] . [naam 2] heeft dit ook gevorderd van de vriend van verdachte. Toen hieraan geen gehoor werd gegeven heeft verbalisant [naam 2] de vriend van verdachte vastgepakt en in de goede richting geduwd. Omdat de vriend van verdachte in de tegenovergestelde richting probeerde langs te lopen heeft hij hem toen met de wapenstok geslagen. Verdachte reageerde hierop door dichtbij [naam 2] te gaan staan en te schreeuwen, waarop verbalisant haar een aantal keren heeft geduwd met zijn wapenstok in zijn hand. Toen verdachte en haar vriend uiteindelijk wegliepen richting de rotonde draaide verdachte zich ineens om en schreeuwde: ‘Arrogante kankerlijer’ richting [naam 2] en [naam 1] . Hierop is verbalisant [naam 2] , met in zijn kielzog collega [naam 1] , op verdachte afgerend. Hij is bovenop haar gedoken ter aanhouding, dat ging heel fysiek. Verdachte verzette zich vervolgens stevig tegen deze aanhouding. Om verdachte onder controle te krijgen hebben de verbalisanten verdachte in buikligging op de grond gelegd. Er volgde nog een belediging in [naam 2] richting. Toen verdachte vervolgens overeind werd gezet trapte zij in de richting van collega [naam 3] en raakte daarbij de hand en het been van [naam 3] . Verdachte is vervolgens in het dienstvoertuig gezet, maar bleef zich verzetten door te trappen. [naam 2] heeft verdachte toen eenmaal met zijn wapenstok een klap op haar been gegeven. Uiteindelijk is verdachte in de hondenbus geplaatst voor transport.
Het hof oordeelt op grond van het vorenstaande dat bij de aanhouding van verdachte door verbalisant [naam 2] jegens verdachte geweld is gebruikt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat dit geweld onder de beschreven omstandigheden disproportioneel was.
In eerste instantie heeft verbalisant [naam 2] geweld tegen verdachte gebruikt omdat zij weigerde het centrum te verlaten. Dit geweld, bestaande uit het stevig duwen met zijn wapenstok in de hand, was dan ook toegestaan. Vervolgens mocht verbalisant [naam 2] na de geuite belediging overgaan tot aanhouding. Uit de verklaring van collega [naam 1] volgt dat [naam 2] dit weliswaar hardhandig deed, maar niet blijkt dat sprake is geweest van disproportioneel geweld. Verdachte verzette zich vervolgens stevig tegen haar aanhouding. Dit maakt dat ook het na de aanhouding tegen haar aangewende geweld noodzakelijk was om haar onder controle te krijgen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen door verbalisant [naam 2] , zodat [naam 2] gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is beledigd door verdachte. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Opzettelijk trappen
Hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen, zoals hiervoor weergegeven. Hieruit blijkt dat verdachte door verbalisanten [naam 2] en [naam 1] was aangehouden wegens belediging. Teneinde haar onder controle te krijgen is verdachte in buikligging geboeid, waarbij [naam 3] heeft geassisteerd door op een van de benen van verdachte te zitten. Toen verdachte weer in de benen werd geholpen door verbalisanten [naam 2] en [naam 1] stond [naam 3] tegenover hen. Nadat zij één stap hadden gezet teneinde verdachte in het dienstvoertuig te plaatsen keek verdachte verbalisant [naam 3] aan en trapte vervolgens in haar richting. Verdachte raakte daarbij de linkerhand van verbalisant [naam 3] en schampte daarna haar rechterscheenbeen. Door haar handelen heeft verdachte verbalisant [naam 3] opzettelijk getrapt.
Het verweer wordt verworpen.
Ambtshandeling: verzet tegen aanhouding
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verbalisant [naam 3] als politieambtenaar belast met het horecatoezicht betrokken was bij de aanhouding van verdachte. Zij was (direct) aanwezig bij de aanhouding en heeft daarbij ook geassisteerd. Op het moment dat verdachte verbalisant [naam 3] trapt is zij net geboeid door verbalisanten [naam 2] en [naam 1] , waarbij [naam 3] op het been van verdachte heeft gezeten, en in de benen geholpen teneinde haar over te brengen naar het dienstvoertuig. De aanhouding is op dat moment nog gaande. Het voorgaande brengt mee dat het trappen tegen het lichaam van verbalisant [naam 3] kan worden gekwalificeerd als verzet tegen [naam 3] die op dat moment was betrokken bij de aanhouding van verdachte.
Noodweer(exces)
Door de verdediging is aangevoerd dat het door verdachte gepleegde verzet veeleer moet worden gekwalificeerd als noodweer(exces) tegen de onrechtmatige aanhouding door verbalisant [naam 2] .
Nu het hof oordeelt dat geen sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding behoeft dit verweer geen verdere bespreking.
Slotsom
Het hof acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder is bewezenverklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 26 juni 2016 te [plaats] , opzettelijk ambtenaren, [naam 1] , aspirant van politie Eenheid Midden-Nederland, en [naam 2] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Arrogante kankerlijer!" en door [naam 2] de woorden toe te voegen: "Ik heb je moeder in haar kut geneukt!";
2.
zij op 26 juni 2016 te [plaats] , zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 3] , hoofdagent bij de politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten belast met toezicht in het horecagebied, door tegen haar linkerhand te trappen en tegen haar rechterbeen te trappen, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een onderhuidse bloeding en een kneuzing en een blauwe plek bij die [naam 3] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de nacht van 26 juni 2016 in het uitgaansgebied van [plaats] schuldig gemaakt aan belediging van verbalisanten [naam 2] en [naam 1] door de woorden ‘Arrogante kankerlijer’ naar hen te schreeuwen. Daarnaast heeft zij verbalisant [naam 2] beledigd door de woorden ‘Ik heb je moeder in haar kut geneukt!’ naar hem te roepen. De verdachte heeft door haar handelen die politieambtenaren in hun eer en goede naam aangetast en geen respect getoond voor hun gezag.
Bovendien heeft verdachte zich verzet tegen haar aanhouding door tegen de hand en het been van verbalisant [naam 3] te trappen, als gevolg waarvan [naam 3] een onderhuidse bloeding en kneuzing aan haar hand heeft opgelopen. Verdachte heeft daarmee de opsporingsambtenaar die haar aanhield, belemmerd in haar taakuitvoering en haar in haar gezag ondermijnd. Daarnaast heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van verbalisant [naam 3] en haar pijn en letsel toegebracht.
Ten aanzien van de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan overweegt het hof dat verdachte steeds weigerde aanwijzingen van de politie op te volgen, als gevolg waarvan zij uiteindelijk (terecht) meerdere malen werd weggeduwd. Toen zij hierop reageerde met de beledigende woorden ‘Arrogante kankerlijer’ is zij op hardhandige wijze aangehouden. Dit leidde vervolgens tot meer verzet, hetgeen weer leidde tot geweld. Hoewel het forse politieoptreden geen rechtvaardiging voor het gedrag van verdachte oplevert, houdt het hof hier bij de straftoemeting in strafmatigende zin rekening mee.
Het hof heeft bij de straftoemeting verder in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 500,- met een proeftijd van één jaar passend en geboden. Gelet op de aard en ernst van de feiten kan niet worden volstaan met de toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt tot slot dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep weliswaar is overschreden, maar dat de hoogte van de op te leggen straf in de weg staat aan matiging.

Vordering van de benadeelde partij [naam 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof ziet onvoldoende aanleiding de vordering te matigen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f, 57, 181, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [naam 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 juni 2016.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 28 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B.J.J. Melssen en mr. M. Aksu zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0900 2016229243, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte van [naam 3] d.d. 26 juni 2016, p. 6 e.v. en proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2016 opgemaakt door [naam 3] , p. 14 e.v.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2016 opgemaakt door [naam 4] , p. 12.
4.Proces-verbaal van verhoor [naam 3] bij de raadsheer-commissaris d.d. 9 april 2019, opgenomen in de rh-c-map.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2016 opgemaakt door [naam 2] , p. 43 en 44.
6.Proces-verbaal aangifte van [naam 2] d.d. 21 juli 2016 opgemaakt door [naam 5] , p. 4.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2016 opgemaakt door [naam 2] , p. 45.
8.Proces-verbaal van verhoor [naam 2] bij de raadsheer-commissaris d.d. 9 april 2019, opgenomen in de rh-c-map.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2016 opgemaakt door [naam 1] , p. 3.
10.Proces-verbaal van verhoor [naam 1] bij de raadsheer-commissaris d.d. 15 november 2019, opgenomen in de rh-c-map.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2016 opgemaakt door [naam 2] en [naam 1] , p. 17 e.v.