ECLI:NL:GHARL:2020:6697

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
200.270.064
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mentorschap en bewindvoering met betrekking tot verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een mentorschap voor de verzoeker, die onder bewind stond. De verzoeker, geboren in 1986, had eerder een bewindvoerder, [E], die op eigen verzoek was ontslagen. De kantonrechter had op 21 oktober 2019 een mentorschap ingesteld en [B] benoemd tot mentor. De verzoeker ging in hoger beroep tegen deze beschikking, omdat hij van mening was dat het mentorschap niet nodig was. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juli 2020 werd duidelijk dat de verzoeker geen gebruik wilde maken van de aangeboden hulpverlening en dat de bewindvoering goed verliep. Het hof oordeelde dat niet was aangetoond dat de verzoeker niet in staat was om zijn belangen zelf waar te nemen. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter voor zover deze betrekking had op het mentorschap en de benoeming van [B] tot mentor. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.270.064
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7928268)
beschikking van 25 augustus 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.E. Jalandoni te Utrecht,
en
[de bewindvoerder] namens [B] B.V.
te [C] ,
bewindvoerder en mentor van [verzoeker] ,
belanghebbende, verder te noemen: [B] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 november 2019, en
  • het verweerschrift van [D] , h.o.d.n. [E] , verder te noemen [E] .
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 juli 2020 plaatsgevonden. Bij deze zitting waren aanwezig:
  • [verzoeker] met zijn advocaat, en
  • [de bewindvoerder] namens [B] .

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1986.
3.2
Bij beschikking van 19 februari 2009 heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren aan [verzoeker] onder bewind gesteld.
3.3
[E] is op 30 mei 2016 bewindvoerder van [verzoeker] geworden.
3.4
Bij verzoekschrift van 17 juli 2019 heeft [E] verzocht de onderbewindstelling te wijzigen in een ondercuratelestelling en, indien de kantonrechter curatele niet nodig acht, haar te ontslaan als bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot ondercuratelestelling van [verzoeker] afgewezen en met ingang van de dag na de uitspraak:
  • [E] ontslagen als bewindvoerder en [B] benoemd tot bewindvoerder;
  • een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoeker] en [B] benoemd tot mentor, en
  • de beloning van de bewindvoerder en de mentor vastgesteld op de tarieven die hiervoor zijn bepaald.
4.2
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen in die zin dat er geen sprake zal zijn van het instellen van een mentorschap en benoeming van een mentor, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 en artikel 1:452 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen en een mentor benoemen. Uit artikel 1:453 lid 1 en lid 2 BW volgt dat de betrokkene tijdens het mentorschap onbevoegd is rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding en dat de mentor de betrokkene bij die rechtshandelingen vertegenwoordigt. Op grond van artikel 1:451 lid 3 BW kan de rechter bij wie een verzoek tot ondercuratelestelling aanhangig is, bij afwijzing daarvan ambtshalve overgaan tot instelling van het mentorschap. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. De kantonrechter heeft het verzoek tot ondercuratelestelling afgewezen, ambtshalve een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoeker] en [B] benoemd tot mentor.
Belanghebbenden (de positie van [B] en [E] )
5.2
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking [E] op eigen verzoek ontslag verleend als bewindvoerder met ingang van de dag na de uitspraak (artikel 1:448 lid 1 onder e en artikel 1:448 lid 2 BW). Daarmee is de taak van [E] als bewindvoerder geëindigd. De kantonrechter heeft in die beschikking met ingang van diezelfde datum [B] benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder (artikel 1:435 lid 10 BW). De taak van [B] als bewindvoerder is met ingang van die datum begonnen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de kantonrechter [B] ook met ingang van diezelfde dag tot mentor benoemd. Dit betekent dat [B] in de procedure bij het hof die (alleen) betrekking heeft op de instelling van het mentorschap en haar benoeming tot mentor als belanghebbende moet worden aangemerkt.
Het hof heeft [E] als belanghebbende opgeroepen en haar in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen en heeft [B] als informant opgeroepen. Dat is niet juist en dat heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling aan de orde gesteld. Het hof heeft de zaak vervolgens in overleg met alle betrokkenen inhoudelijk behandeld. [B] heeft, mede aan de hand van een evaluatieformulier mentorschap dat zij op de zitting bij zich had, mondeling haar standpunt uiteengezet en op een vraag van het hof aangegeven dat zij voldoende gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.
Mentorschap en benoeming mentor
5.3
Het hof is van oordeel dat niet vast staat dat [verzoeker] ten gevolge van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is of bemoeilijkt wordt om zijn belangen ten aanzien van zijn verzorging, verpleging, behandeling of begeleiding behoorlijk waar te nemen. Uit de verklaringen van [verzoeker] , zijn advocaat en [B] is niet gebleken dat zich situaties hebben voorgedaan op grond waarvan instelling van het mentorschap in het belang van [verzoeker] noodzakelijk was, ook niet na het instellen van het mentorschap en de benoeming van [B] tot mentor.
Uit de verklaring ter zitting van [B] blijkt dat de bewindvoering goed verloopt. Op het gebied van mentorschap zijn pogingen gedaan om hulpverlening aan te bieden aan [verzoeker] , maar hij wil hiervan geen gebruik maken. Het is niet duidelijk geworden dat deze (algemene) hulpverlening betrekking heeft op de onderwerpen die in artikel 1:453 lid 1 BW zijn genoemd. Doordat [verzoeker] niet gedwongen kan worden de hulpverlening te aanvaarden en hij geen gebruik wil maken van de aangeboden hulpverlening, kan in de praktijk aan het mentorschap ook moeilijk invulling worden gegeven en wordt ook om die reden een mentorschap door [B] niet nodig geacht. Het hof betrekt hierbij dat instelling van een mentorschap en de benoeming van een mentor een maatregel betreft die diep ingrijpt in het persoonlijk leven van in dit geval [verzoeker] .

6.De slotsom

6.1
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, voor zover deze betreft het ambtshalve instellen van een mentorschap ten behoeve van [verzoeker] en de benoeming van [B] tot mentor met ingang van de dag na de uitspraak in eerste aanleg. Dit brengt mee dat de taak van [B] als mentor de dag na de uitspraak van het hof eindigt (artikel 1:461 lid 4 en artikel 1:384 BW).
6.2
Gelet op de aard van de zaak zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2019, voor zover de kantonrechter ambtshalve met ingang van de dag na de uitspraak een mentorschap ten behoeve van [verzoeker] heeft ingesteld en [B] tot mentor heeft benoemd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.B. de Groot en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 25 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.