ECLI:NL:GHARL:2020:6643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
200.255.685/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering en schadevergoeding bij gebreken in huurwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die sinds 15 mei 2014 een woning huurt van QSP ESS B.V. De appellant heeft in eerste aanleg een huurprijsvermindering van 50% gevorderd vanwege gebreken aan de woning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat QSP de gebreken binnen twee maanden moet herstellen en heeft een huurprijsvermindering van 25% toegewezen vanaf 1 oktober 2017 tot 1 februari 2018, en 10% vanaf 1 februari 2018 tot het moment dat de gebreken zijn hersteld. De vorderingen tot schadevergoeding voor de laminaatvloer, schilderwerk en energiekosten zijn afgewezen.

In hoger beroep vordert de appellant dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt en de vorderingen tot schadevergoeding alsnog toewijst. Het hof oordeelt dat de gebreken aan de woning een grond voor huurprijsvermindering opleveren, maar dat de appellant ook zelf een verwijt kan worden gemaakt voor de vocht- en schimmelproblemen door onvoldoende ventilatie. Het hof bevestigt de huurprijsverlaging van 25% en 10% en wijst een deel van de schadevergoeding voor het schilderwerk en de energiekosten toe, maar wijst de schadevergoeding voor de laminaatvloer af. Het hof compenseert de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.255.685/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6685127)
arrest van 25 augustus 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, kantoorhoudende te Almere,
tegen
QSP ESS B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
QSP,
advocaat: mr. J.P. van Oudenhoven, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
9 mei 2018 en 3 oktober 2018 die de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 december 2018,
- de memorie van grieven, waarbij het hof geen producties heeft aangetroffen,
- de memorie van antwoord met producties,
- daarna is [appellant] op de rol van 22 oktober 2019 in staat gesteld zich uit te laten over de producties ingediend bij de memorie van antwoord. [appellant] heeft daarvan afgezien.
2.2
Vervolgens heeft QSP de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
[appellant] huurt van (de rechtsvoorganger van) QSP sinds 15 mei 2014 een woning aan de [a-straat 1] in [A] tegen een huurprijs van € 798,- per maand. Op de huurover-eenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte van toepassing.
3.3
In zijn brief van 10 oktober 2017 heeft [appellant] aan (de vastgoedbeheerder van) QSP (nogmaals) verzocht over te gaan tot herstel van gebreken aan de woning en heeft hij aangekondigd dat, indien de gebreken niet worden hersteld, overgegaan zal worden tot het opschorten van de maandelijkse huurbetaling voor 50% van de maandelijks verschuldigde huurpenningen.
3.4
Vervolgens heeft [appellant] in zijn brief aan QSP van 4 december 2017 wederom gemeld dat de woning veel gebreken kent en dat de gebreken niet zijn hersteld. [appellant] heeft in dit kader een deskundige ingeschakeld, te weten Keuringsdienst voor Wonen, die op
16 november 2017 de woning heeft geïnspecteerd en heeft geconstateerd dat er sprake is van een behoorlijk aantal gebreken. Het rapport van de Keuringsdienst voor Wonen van
16 november 2017 heeft [appellant] bij deze brief gevoegd.
3.5
In haar e-mailbericht van 12 december 2017 heeft QSP hierop gereageerd en aangegeven welke gebreken zij wel en welke zij niet wil herstellen. QSP heeft [appellant] verzocht om binnen zeven dagen op dit voorstel te reageren.
3.6
In een e-mailbericht van 24 januari 2018 heeft de gemachtigde van [appellant] aan QSP gemeld dat [appellant] zich niet met de inhoud van deze e-mail kan verenigen en dat hij zich tot de huurcommissie of de kantonrechter zal wenden.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg - na vermeerdering van eis - gevorderd:
I. te bepalen dat de huurprijs voor de woning van [appellant] met ingang van 1 oktober 2017, althans met ingang van een andere in goede justitie te bepalen datum, wordt verlaagd naar 50% van de gebruikelijke maandelijkse huurprijs, althans naar een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen huurprijs, tot de maand volgend op de maand van het deugdelijk herstel van de door QSP te herstellen gebreken;
II. QSP te veroordelen om de gebreken in de woning van [appellant] , zoals vermeld onder punt 9 van de dagvaarding (gebreken A t/m L) en opgenomen in het rapport van Keuringsdienst voor Wonen d.d. 16 november 2017, binnen twee maanden, of zoveel later als de kantonrechter redelijk acht, te herstellen, één en ander uit te voeren naar maatstaven van goed vakmanschap zowel uit oogpunt van kwaliteit als werktempo en conform de eisen van het Bouwbesluit, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat daar geen gehoor aan wordt gegeven tot een maximum van € 25.000,-;
III. QSP te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een vergoeding voor de door [appellant] geleden of nog te lijden gevolgschade van € 13.443,69;
IV. QSP te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een vergoeding voor de door [appellant] gemaakte kosten inzake het inschakelen van de bouwdeskundige van € 265,-;
V. QSP te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de gevolgschade van de gaslekkage, zijnde een bedrag van € 7.850,69;
VI. QSP te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 3 oktober 2018 - kort gezegd - geoordeeld dat QSP de gebreken C, E, F en H tot en met L zoals genoemd in de inleidende dagvaarding binnen twee maanden dient te herstellen op straffe van een dwangsom. Voorts acht de kantonrechter een huurprijsvermindering van 25% redelijk vanaf 1 oktober 2017 tot
1 februari 2018 en van 10% vanaf 1 februari 2018 tot de datum waarop de gebreken zijn verholpen. De vorderingen tot betaling van (gevolg)schade heeft de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] tot vergoeding van de gemaakte kosten voor het inschakelen van de bouwdeskundige toegewezen en ten slotte de proceskosten gecompenseerd.
4.3
Naar aanleiding van dit vonnis heeft QSP de gebreken C, E, H, I, J en K, zoals weergegeven in de inleidende dagvaarding, hersteld. [appellant] heeft zich met de wijze van herstel akkoord verklaard. [appellant] en QSP verschillen thans nog van mening over (de uitvoering van) de herstelpunten F (isolatie dakbeschot) en L (behandeling schimmel). [appellant] is van mening dat gebrek F ondeugdelijk is hersteld en het herstel van gebrek L ook omvat het overschilderen van de vocht- en schimmelplekken in de woning, hetgeen door QSP wordt betwist.
4.4
[appellant] heeft op eigen initiatief opnieuw een deskundige, Expertise Bureau Noord (hierna: EBN), ingeschakeld om de woning van [appellant] te inspecteren. EBN heeft op
18 januari 2019 een rapport uitgebracht. Dit rapport heeft [appellant] per e-mail van
24 januari 2019 aan QSP gezonden.

5.De vorderingen van [appellant] in hoger beroep

5.1
[appellant] vordert in hoger beroep - kort samengevat - dat het hof het vonnis van
3 oktober 2018 vernietigt en alsnog de in eerste aanleg ingestelde vorderingen van [appellant]
- voor zover zij in voornoemd vonnis zijn afgewezen - toewijst en QSP daarbij veroordeelt in de kosten van de procedure in beide instanties, waaronder de nakosten met rentevergoeding over de kosten van beide instanties voor het geval niet binnen acht dagen na betekening van het te wijzen arrest door QSP is voldaan.

6.De tegenvordering van QSP

6.1
QSP heeft in haar memorie van antwoord op de hierna te behandelen grieven van [appellant] gerespondeerd. De conclusie van de memorie van antwoord strekt tot bekrachtiging van het vonnis van 3 oktober 2018. Daarbij vordert QSP dat het hof [appellant] veroordeelt om al hetgeen hij op grond van voornoemd vonnis heeft verkregen, terug te betalen aan QSP. Ook vordert QSP dat het hof [appellant] verbiedt om het bestreden vonnis opnieuw ten uitvoer
te leggen, [appellant] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 88,- aan achterstallige huurpenningen, vermeerderd met rente en kosten, en hem veroordeelt in de kosten van dit hoger beroep.
6.2
De memorie van antwoord van QSP bevat reconventionele vorderingen, waaronder betaling van de huurachterstand van € 88,- en [appellant] te verbieden het vonnis waarvan beroep nogmaals ten uitvoer te leggen, die voor het eerst in hoger beroep zijn ingesteld en daarom op grond van het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv niet zijn toegestaan. Aan een inhoudelijke beoordeling van die punten komt het hof dan ook niet toe. Ten aanzien van de vordering tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis heeft verkregen, oordeelt het hof dat dit weliswaar geen tegenvordering is in de zin van artikel 353 lid 1 Rv, maar dat QSP geen incidenteel appel heeft ingesteld en evenmin vernietiging van het bestreden vonnis heeft gevorderd, maar bekrachtiging. Daarmee legt QSP zich dus neer bij de tegen haar uitgesproken veroordelingen. Derhalve bestaat geen grond voor terugbetaling door [appellant] van wat QSP op grond van dat vonnis aan hem heeft betaald. Omdat QSP dus geen belang heeft bij die vordering, behoeft die geen bespreking.

7.De beoordeling van de grieven en de vordering van [appellant]

7.1
heeft vier grieven opgeworpen.
Grief Iricht zich tegen het oordeel van de kantonrechter ter zake van de huurprijsvermindering van 25% vanaf 1 oktober 2017 tot
1 februari 2018 en van 10% vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag dat de gebreken zijn hersteld.
Grieven II, III en IVrichten zich tegen de afwijzing van de vorderingen tot betaling van de gevolgschade ter zake van de beschadigde laminaatvloer, de kosten voor het herstellende schilderwerk en de kosten van het hoge energieverbruik.
huurprijsvermindering
7.2
Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat de woning van [appellant] verschillende gebreken heeft in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW , QSP tegen deze vaststelling geen grieven heeft gericht en [appellant] niet slechter mag worden van zijn eigen hoger beroep, dient uitgegaan te worden van de aanwezigheid van deze gebreken. Verder staat in hoger beroep - gelet op de stellingname van partijen - niet langer ter discussie dat deze gebreken een grond voor huurprijsvermindering opleveren. [appellant] heeft daarnaast geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het recht op huurprijsvermindering vanaf 1 oktober 2017 zal aanvangen, zodat het hof eveneens van die ingangsdatum zal uitgaan. [appellant] betwist in hoger beroep slechts de door de kantonrechter vastgestelde hoogte van de huurprijsvermin-dering tot en na 1 februari 2018. Om dit beroep te kunnen beoordelen, dient het hof op grond van artikel 7:207 lid 1 BW onder meer de ernst van het gebrek in aanmerking te nemen.
7.3
In november 2017 heeft Keuringsdienst voor Wonen - onder meer - geconstateerd dat in de gehele woning veel schimmelvorming aanwezig is als gevolg van oppervlakte-condensatie op koudebruggen. Op diverse plaatsen in huis zijn de muren vochtig of bevatten ze schimmelvorming. Verder concludeert het rapport van Keuringsdienst voor Wonen dat de condensatie aan de binnenzijde van de ramen met enkel glas (op de eerste verdieping) het gevolg is van het onvoldoende ventileren van de woning door de huurder.
7.4
Op 21 februari 2018 bezochten medewerkers van de GGD de woning. In een rapport van de GGD is - onder meer - vermeld dat er in de gehele woning, zowel op de boven- als de benedenverdieping, veel schimmel waarneembaar is. Op de ramen van de bovenverdieping (met enkel glas) is veel condensvorming aanwezig. De schimmelplekken bevinden zich voornamelijk (maar niet alleen) naast de raamkozijnen. Voorts is in het rapport opgenomen dat het ventilatierooster op de slaapkamer van de dochter van [appellant] tijdens de bezichtiging was gesloten. Op de andere slaapkamer stond dit rooster open en stond het raam op kier. Op de beide slaapkamers hingen rolgordijnen voor de ventilatieroosters, hetgeen de luchtstroom (en dus de ventilatie) beperkt. De GGD concludeert dat de door [appellant] gestelde gezond-heidsklachten kunnen worden veroorzaakt door vocht en schimmel. De oplossing ligt in verhelpen van de lekkages, het verbeteren van de isolatie van de woning én door voldoende te ventileren.
7.5
Na het herstellen van de gebreken in de woning door QSP conform het vonnis van
3 oktober 2018 is door EBN op 11 januari 2019 geconstateerd dat de woning nog altijd vocht en schimmel bevat en gebrek F (isolatie dakbeschot) gebrekkig is hersteld. De dakisolatie is op onjuiste wijze aangebracht en de herstelde gevelbekleding laat eveneens te wensen over. De luchtvochtigheid in de woning is op bepaalde plaatsen erg hoog. Volgens het rapport dienen de thans nog aanwezige lekkages te worden verholpen. Of [appellant] als bewoner zelf voldoende ventileert is door EBN niet vast te stellen.
7.6
Het hof stelt vast dat de woning van [appellant] - ook na het herstel van de gebreken, zo blijkt uit het rapport van EBN - nog altijd vocht en schimmel bevat. Het hof acht het hierbij niet waarschijnlijk dat deze mate van vocht en schimmel - zoals QSP stelt - alléén te wijten is aan onvoldoende ventileren door [appellant] . Daarentegen heeft QSP na ontvangst van het vonnis de gebreken binnen door de kantonrechter gestelde termijn van twee maanden willen herstellen en heeft QSP [appellant] - nadat zij het (onder meer) niet eens zijn geworden over het herstel van gebrek F - in de brief van 29 januari 2018 aangeboden om dit gebrek alsnog conform [appellant] eigen wensen te laten herstellen. Hier heeft [appellant] - hoewel dit aanbod zijn belang zou dienen - niet op gereageerd. Daarbij is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de woning door [appellant] onvoldoende wordt geventileerd, hetgeen bijdraagt aan de mate van vocht en schimmel in de woning. Uit de overgelegde rapporten (inclusief foto's) blijkt onder meer dat de rolgordijnen voor de ventilatieroosters hangen. Ook heeft [appellant] zelf verklaard dat hij deze roosters niet continu open heeft staan. De enkele niet onderbouwde stelling van [appellant] dat hij wel voldoende ventileert, biedt onvoldoende tegenwicht. Daarmee kan [appellant] zelf ook een verwijt worden gemaakt omtrent de luchtvochtigheid in de woning.
7.7
Gelet op een en ander, is het hof van oordeel dat een huurprijsverlaging van 25% redelijk is. Het hof sluit daarbij ook aan bij het oordeel van de kantonrechter dat vanaf
1 februari 2018 een huurprijsverlaging van 10% redelijk is – ook omdat [appellant] een verwijt kan worden gemaakt voor het in stand houden van de vocht- en schimmelproblemen in de woning, nu hij niet meewerkt aan het herstellen van gebrek F - tot het moment dat QSP de gebreken deugdelijk en conform de daarvoor geldende eisen heeft hersteld. Het hof gaat er hierbij van uit dat QSP gebrek L reeds heeft hersteld, nu QSP conform het vonnis de schimmel in de woning heeft behandeld met een schimmeldodend middel.
7.8
Het voorgaande leidt ertoe dat grief I faalt.
7.9
Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn recht op opschorting van de huurprijs heeft verspeeld, merkt het hof op dat de opschorting van de huurprijs opgaat in de huurprijsvermindering en dat [appellant] geen aanspraak heeft op opschorting boven het bedrag van de huurprijsvermindering.
gevolgschade
7.1
De
grieven II, III en IVzijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant] tot vergoeding van (gevolg)schade aan de vloer, het schilderwerk en de door [appellant] gestelde hoge energierekening als gevolg van het vocht en de schimmel in de woning.
7.11
Op grond van artikel 7:208 BW is de verhuurder - onder meer - verplicht tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde, indien het gebrek na het aangaan van de overeenkomst is ontstaan en aan hem is toe te rekenen. Bij de beantwoording van de vraag of QSP - kort gezegd - de door [appellant] gestelde schade dient te vergoeden, dient vast te staan dat [appellant] daadwerkelijk schade heeft geleden, dat deze schade het gevolg is van de gebreken aan de woning én dat de gebreken aan QSP kunnen worden toegerekend.
De vraag of de gebreken aan QSP kunnen worden toegerekend, kan niet beantwoord worden zonder rekening te houden met de inhoud en strekking van artikel 6:75 BW, in verbinding met artikel 6:74 lid 2 BW; een tekortkoming kan aan de schuldenaar niet worden toegere-kend als zij niet te wijten is aan zijn schuld, noch krachtens de wet, overeenkomst of op grond van de verkeersopvattingen voor diens rekening komt.
7.12
Het hof stelt hierbij voorop dat vast staat dat het gebrek waarop [appellant] de verschillende schadeposten baseert (vocht- en schimmel in de woning) een gebrek is in de zin van artikel 7:204 BW.
* ten aanzien van de laminaatvloer
7.13
[appellant] heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de laminaatvloer in de woning als gevolg van de aanwezige vocht en schimmel in de woning is beschadigd en moet worden vervangen. [appellant] verwijst in dit kader met name naar de door hem overgelegde verklaring van 1 december 2017 van de heer [B] . [B] verklaart onder meer dat "
het laminaat omhoog komt vanwege het water dat langs de ramen naar beneden komt druppelen". Met name uit deze verklaring blijkt - aldus [appellant] - genoegzaam dat de vloer beschadigd is als gevolg van de vocht- en schimmelproblemen in de woning.
7.14
Het hof is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staat dat er schade is aan de laminaatvloer en overweegt daartoe als volgt. In het rapport van Keuringsdienst van Wonen is expliciet opgenomen dat bij de inspectie op 16 november 2017 is gebleken dat de vloeren zich in redelijke staat bevinden en er slechts sprake is van normale slijtage. Hier tegenover heeft [appellant] niets meer gesteld dan dat de vloer beschadigd is. Ter staving van deze stelling heeft hij de verklaring van [B] overgelegd die dateert van twee weken na de inspectie van Keuringsdienst van Wonen. Deze verklaring acht het hof - mede gelet op hetgeen Keuringsdienst van Wonen heeft gerapporteerd en het geringe tijdsverloop tussen het rapport en de verklaring van [B] - onvoldoende overtuigend om de door [appellant] gestelde schade aan te nemen. Verder heeft [appellant] geen foto's van de schade in het geding gebracht of anderszins aangetoond dat er schade aan de vloer is en wat de daadwerkelijke omvang van deze schade aan de vloer zou zijn. Gelet op het voorgaande komt [appellant] ten aanzien van deze schadepost geen succesvol beroep op schadevergoeding toe. Dit leidt ertoe dat grief II faalt.
* ten aanzien van het schilderwerk
7.15
Voorts is door [appellant] gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van [appellant] tot veroordeling van QSP in de kosten voor het schilderwerk dat voortvloeit uit de gebreken in de woning is afgewezen. [appellant] heeft deze schade begroot op € 6.010,89. Dit bedrag is gebaseerd op de door hem opgevraagde offerte van
29 november 2017. Deze offerte is opgemaakt voordat QSP de gebreken aan de woning (zoals genoemd in het bestreden vonnis) heeft hersteld en is gebaseerd op de volgende werkzaamheden: het verwijderen van behang van de bovenverdieping, het behandelen van schimmelplekken, het nawassen van deze plekken en het aanbrengen van een schimmelwerende verf. Ook worden de plaatsen waar het behang is verwijderd, opnieuw behangen, worden alle muren en plafonds opnieuw gesausd en worden twee ramen op de slaapkamers behandeld en geschil-derd. Deze door [appellant] gestelde schade wordt door QSP uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. QSP stelt hiertoe onder meer dat alle schade die [appellant] aan zijn woning heeft als gevolg van de vocht- en schimmelplekken, niet aan QSP kan worden toegerekend en louter het gevolg is van het onvoldoende ventileren van de woning door [appellant] .
7.16
Het hof oordeelt als volgt. Niet is gebleken dat
allegeoffreerde handelingen van het schildersbedrijf noodzakelijk zijn als gevolg van de vocht- en schimmelproblemen in de woning. Zo is in het rapport van Keuringsdienst van Wonen - onder meer - opgemerkt dat de staat van de plafondafwerking in de woning redelijk is en er op dit punt geen ernstige gebreken zijn waargenomen. Daarentegen zijn volgens het rapport op diverse muren in de woning vocht- én schimmelplekken waarneembaar. Deze schimmel dient gereinigd te worden met een schimmeldodend middel, hetgeen door QSP is gedaan. Dan resteert het herstel van de vochtplekken (het binnenschilderwerk). Keuringsdienst van Wonen heeft dit herstel niet begroot, nu dergelijk herstel smaakafhankelijk is.
7.17
Anders dan QSP stelt, kan deze laatstgenoemde schade als gevolg van de vocht- en schimmelplekken in de woning niet alleen aan het onvoldoende ventileren van [appellant] worden toegerekend. De woning kende meerdere gebreken - zoals lekkage en gebrekkige isolatie - die, naast het onvoldoende ventileren, voor vocht- en schimmelproblemen hebben gezocht. De hieruit voortvloeiende schade kan dan ook voor een deel worden toegerekend aan QSP, nu QSP als verhuurder verantwoordelijk is voor het herstel van deze gebreken. Voor het hof is voldoende komen vast te staan dat enkele gebreken pas zijn hersteld nadat er al geruime tijd sprake was van deze gebreken of dat deze gebreken onbehoorlijk zijn hersteld, waardoor de situatie omtrent de vocht- en schimmelproblemen is blijven voortbestaan. Daarentegen heeft [appellant] ook nagelaten om - anders dan het overleggen van een offerte - te specificeren wat de omvang van de door hem gestelde schade is. Nu voor het hof voldoende is komen vast te staan dat [appellant] schade heeft geleden én deze schade deels aan QSP kan worden toegerekend, ziet het hof aanleiding om een deel van het door [appellant] gevorderde toe te wijzen en zal deze schadepost ex aequo et bono vaststellen op € 1.500,-. Grief III is in zoverre terecht voorgesteld.
* ten aanzien van de energierekening
7.18
Grief IV richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van [appellant] om QSP te veroordelen tot betaling van de eindafrekening van de energienota van [appellant] van het jaar 2017/2018 van € 7.850,69 is afgewezen. [appellant] stelt in hoger beroep dat de hoogte van deze eindafrekening het gevolg is van het extra verwarmen van de woning door de ernstige vocht- en schimmelproblemen. QSP betwist dit en stelt - voor zover van belang - dat [appellant] jarenlang verkeerde meterstanden heeft doorgegeven.
7.19
Het hof stelt het volgende voorop. Gelet op de stellingname van [appellant] en QSP stelt het hof vast dat het in eerste aanleg gevoerde debat over de gaslekkage in hoger beroep thans niet meer speelt, zodat het hof hier verder aan voorbij zal gaan.
7.2
Het hof neemt bij de verdere beoordeling het volgende in aanmerking. De kanton-rechter heeft over het gas- en stroomgebruik overwogen dat de hoge eindafrekening waarschijnlijk het gevolg is van onjuist opgegeven en onrealistisch lage meterstanden in voorgaande jaren en dus deels een correctie is op deze voorgaande jaren. [appellant] heeft hiertegenover gesteld dat zijn energieverbruik over de voorgaande jaren wel klopt.
7.21
Uit de door [appellant] overgelegde eindafrekening blijkt ten aanzien van het gasver-bruik dat [appellant] over het voorgaande jaar 53 m³ aan gas zou hebben verbruikt en het jaar daarvoor slechts 40 m³. Het verbruik over het jaar 2017/2018 is vastgesteld op 7278 m³. Uit dezelfde jaarafrekening blijkt ook dat in Nederland gemiddeld 1300 m³ per jaar wordt verbruikt. Het door [appellant] gestelde verbruik over de voorgaande jaren past dan ook in het geheel niet bij zijn gezinssamenstelling en het type woning, waarbij eerder een hoger dan een gemiddeld verbruik in de rede ligt. Dat maakt aannemelijk dat de eindafrekening van 2017/2018 mede moet worden gezien als een correctie op de te lage meterstanden van de jaren. Bovendien moet de vochtproblematiek naar zijn aard al langer aanwezig geweest zijn en zal die hooguit alleen geleidelijk toegenomen zijn. Ook dat verklaart niet de sterke stijging van het energieverbruik in één jaar. De verklaring dat juist na het dichten van het gaslek - dat in eerste aanleg nog werd opgegeven als oorzaak voor het hoge energieverbruik - extra gestookt moet worden omdat de vocht- en schimmelwerking toen nog erger werd, is niet onderbouwd en overigens ook niet aannemelijk.
7.22
Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat wel aannemelijk is dat [appellant] als gevolg van de vocht- en schimmelproblemen in de woning extra heeft moeten stoken om de woning warm, droog en leefbaar te maken. Uitgaande van een gemiddeld verbruik van
1300 m³ per jaar, zou dat neerkomen op een extra verbruik van circa 3000 m³. Het hof gaat in het geval van [appellant] echter uit van een jaarlijks verbruik van circa 2000 m³, nu dit eerder bij het type woning en de gezinssamenstelling past. Bij die stand van zaken is het aanneme-lijk dat [appellant] ongeveer 1000 m³ extra heeft moeten stoken. Aannemelijk is dat deze extra stookkosten deels zijn toe te rekenen aan de bouwkundige gebreken in de woning die QSP moest herstellen en deels aan het onvoldoende ventileren door [appellant] . Het voorgaande tegen elkaar afwegend zal het hof deze schadecomponent dan ook ex aequo et bono begroten op een bedrag van € 500,-.
7.23
Grief IV slaagt in zoverre.

8.De slotsom

8.1
De grieven I en II falen. De grieven III en IV zijn terecht voorgesteld. Het bestreden vonnis dient dan ook te worden vernietigd voor zover de kantonrechter de vorderingen van [appellant] tot vergoeding van (gevolg)schade ten aanzien van het schilderwerk en het gasverbruik heeft afgewezen. Deze beslissing heeft tot gevolg dat het hof van het in eerste aanleg gevorderde een bedrag van in totaal € 3.750,- zal toewijzen.
8.2
Bij deze uitkomst in hoger beroep, waarbij beide partijen in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren.
9.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 3 oktober 2018, voor zover de vorderingen van [appellant] tot vergoeding van de (gevolg)schade ten aanzien van het schilderwerk en het gasverbruik zijn afgewezen;
en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt QSP om aan [appellant] te betalen van een bedrag van in totaal € 2.000,-;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in beide instanties in die zin dat elke partij de eigen kosten dient te dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. O.E. Mulder en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
25 augustus 2020.