ECLI:NL:GHARL:2020:6616

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
18/01254
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van belanghebbende en de beoordeling van ondernemerschap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 heeft gehandhaafd. De Belastingdienst had aan belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 72.013, waarbij ook belastingrente was berekend. Belanghebbende stelde dat zijn werkzaamheden voor de [D] als ondernemingsactiviteiten moesten worden aangemerkt, zodat hij recht had op zelfstandigen- en startersaftrek. De rechtbank oordeelde echter dat de werkzaamheden voor de [D] niet samenhingen met de activiteiten van zijn onderneming [C] en dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een onderneming. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat belanghebbende niet voldeed aan het urencriterium, waardoor hij geen recht had op de gevraagde aftrekken. Het Hof concludeerde dat de werkzaamheden voor de [D] als resultaat uit overige werkzaamheden moesten worden aangemerkt, en dat er geen sprake was van ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/01254
uitspraakdatum: 25 augustus 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2018, nummer LEE 18/1472, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.013. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 428.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden belastingaanslag en beschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 november 2018 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 30 juni 2020 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door [B] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende verricht sinds januari 2011 werkzaamheden onder de naam " [C] ". In het jaar 2014 heeft belanghebbende onder deze naam voor drie klanten algemene advieswerkzaamheden, bestaande uit adviezen voor in het bijzonder startende ondernemers, en administratieve werkzaamheden verricht. Deze administratieve werkzaamheden bestonden onder andere uit het verzorgen van aangiften in de omzetbelasting en de inkomstenbelasting.
2.2
In het jaar 2014 heeft belanghebbende tevens werkzaamheden verricht voor de [D] gevestigd te [E] . De [D] wordt gedreven voor rekening en risico van [F] . De [D] koopt gebruikt modelspoorbaanmaterieel in en verkoopt dat via een online veilingsite (Catawiki). De werkzaamheden van belanghebbende bestonden erin dat belanghebbende het door [F] ingekochte modelspoorwegmaterieel ophaalde uit [E] , het desbetreffende modelspoorbaanmaterieel verkavelde in verschillende los verkoopbare kavels, de onderdelen van deze kavels fotografeerde, voorzag van een technische beschrijving en op basis daarvan advertenties plaatste op de veilingsite, waarna hij de verkochte kavels naar een centraal verzendpunt bracht.
2.3
De eerdere mondelinge afspraken tussen belanghebbende en de [D] zijn, volgens belanghebbende, op schrift gesteld in een e-mailbericht van 11 februari 2018. Dit bericht luidt, voor zover hier van belang:
"
[X] neemt in zijn hoedanigheid als ZZPer en eigenaar van [C] gevestigd te [Z] , zelfstandig de volgende taken van [F] eigenaar van de [D] gevestigd in [E] over.
[X] haalt de door [F] opgekochte partijen spoorwegmaterieel in [E] op (Mega grote partijen brengt [F] met de bestelbus).
[X] verkavelt de door [F] aangekochte spullen geheel zelfstandig (zonder inbreng of aanwijzingen van [F] ) bij [X] thuis op het adres [a-straat 1] te [Z] .
[X] zet bij elke kavel een passende technische beschrijving.
[X] laadt de gefotografeerde items samen met de bijbehorende tekst (geheel zelfstandig) als [D] advertentie op de website van Catawiki.
[X] breng de gekavelde en verkochte partijen weer terug naar het centrale verzendpunt.
[X] wordt per (kavel) advertentie betaald en als de kavel zodanig slecht is opgevoerd dat hij niet verkocht is krijgt [X] daar geen geld voor.
[X] brengt de verkochte kavels samen met de door hem gemaakte autokosten plus heen en weerrijuren met BTW in rekening via een factuur.
Voor zover [F] tijd heeft blijft hij bij groot aanbod deze werkzaamheden ook zelf nog uitvoeren.
Deze overeenkomst geldt tot wederopzegging door één van de partijen voornoemd".
2.4
Belanghebbende heeft in het jaar 2014 in totaal 743 advertenties/kavels verzorgd. Belanghebbende kreeg per geplaatste advertentie van een kavel een bedrag van € 3,75, maar uitsluitend als de desbetreffende kavel op de veilingsite werd verkocht. Voor het ophalen en wegbrengen van de kavels en overige werkzaamheden kreeg belanghebbende een vergoeding van € 15 per uur. Belanghebbende heeft met zijn werkzaamheden voor de [D] in 2014 een totale omzet van € 3.326 behaald.
2.5
Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor de [D] gefactureerd onder de naam van [C] . Belanghebbende hield één administratie bij voor de hiervoor - onder 2.1 - genoemde advies- en administratiewerkzaamheden en zijn werkzaamheden voor de [D] . Hij gebruikte voor laatstbedoelde werkzaamheden tevens het omzetbelastingnummer van zijn activiteiten als [C] .
2.6
In het onderhavige jaar heeft belanghebbende volgens zijn urenstaten in totaal 1337,5 uren besteed aan de advies- en administratiewerkzaamheden en de werkzaamheden voor de [D] tezamen. Hiervan heeft belanghebbende 225,5 uur besteed aan de advies- en administratiewerkzaamheden. Van de 1112 uren die belanghebbende volgens zijn urenstaten heeft besteed aan zijn werkzaamheden voor de [D] heeft hij 927 uren besteed aan oefenen, verkavelen en fotograferen. De overige uren zijn volgens belanghebbendes overzichten voornamelijk besteed aan het voeren van de administratie voor deze werkzaamheden.
2.7
Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor de [D] eind 2016 beëindigd.
2.8
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 aangifte in de IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.926. Belanghebbende heeft daarbij zowel het resultaat behaald uit de advies- en administratiewerkzaamheden als het resultaat behaald uit de werkzaamheden voor de [D] aangegeven als belastbare winst uit zijn onderneming [C] .
2.9
Naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht nadere informatie te verstrekken over de inkomsten uit zijn onderneming. Na ontvangst van deze informatie heeft de Inspecteur met dagtekening 7 december 2017 de aanslag in de IB/PVV voor 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.013. Daarbij heeft hij het resultaat uit belanghebbendes werkzaamheden voor de [D] aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en de door belanghebbende geclaimde zelfstandigen- en startersaftrek ten bedrage van respectievelijk € 7.280 en € 2.123 gecorrigeerd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbendes werkzaamheden voor de [D] zijn aan te merken als het drijven van een onderneming, en of, zo het antwoord op de vraag bevestigend luidt, belanghebbende in het jaar 2014 heeft voldaan aan het urencriterium van artikel 3.6 van de Wet IB 2001 en daarmee recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag tot een opgelegd overeenkomstig de door hem ingediende aangifte en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de hiervoor - onder 2.1 - omschreven advies- en administratiewerkzaamheden een onderneming vormen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende stelt dat zijn werkzaamheden voor de [D] behoorden tot de ondernemingsactiviteiten van [C] , aangezien, naar het Hof begrijpt, sprake is van één objectieve onderneming.
4.2
De Rechtbank heeft dienaangaande overwogen (waarbij met “eiser” belanghebbende en met “verweerder” de Inspecteur wordt bedoeld):

Of (neven)werkzaamheden opgaan in een bestaande onderneming of dat (neven)werkzaamheden los daarvan moeten worden gezien, moet naar objectieve maatstaven, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, worden beoordeeld. Indien de werkzaamheden los van een bestaande onderneming moeten worden gezien, moet ten aanzien van deze werkzaamheden zelfstandig worden beoordeeld of er sprake is van belastbare winst uit onderneming of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
(…) De rechtbank is van oordeel dat eisers werkzaamheden voor de [D] los moeten worden gezien van de onderneming [C] . De rechtbank overweegt dat de activiteiten van de onderneming [C] in het jaar 2014 bestonden uit advies- en administratiewerkzaamheden aan met name startende ondernemers en het verzorgen van aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting. Eisers werkzaamheden voor de [D] in het jaar 2014 bestonden daarentegen uit het in opdracht van de [D] verkavelen, fotograferen en uploaden op een online veilingsite van modelspoorbaanmaterieel. Gelet op de aard van de werkzaamheden voor de [D] bestaat er onvoldoende samenhang en verband tussen deze werkzaamheden en de activiteiten van de onderneming [C] .
(…) De rechtbank neemt bij dit oordeel ook in aanmerking dat uit de overgelegde schriftelijke vastlegging van de mondelinge overeenkomst tussen de [D] en eiser (...) niet blijkt dat eisers ook advies- of administratiewerkzaamheden voor de [D] zou verrichten. Eiser heeft ter zitting, desgevraagd, ook bevestigd dat hij voor de [D] geen administratieve werkzaamheden verrichte en geen belastingaangiften verzorgde. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat de werkzaamheden voor de [D] moeten worden aangemerkt als adviserende werkzaamheden over opmaak- en verkoopmanagement. Deze omschrijving sluit niet aan bij de door eiser daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, zoals deze gedetailleerd zijn omschreven in de overgelegde schriftelijke vastlegging van de mondeling overeenkomst tussen eiser en de [D] .
(…) De omstandigheid dat eiser de werkzaamheden voor de [D] geheel zelfstandig op basis van de met de [D] gemaakte afspraken uitvoerde, doet niet af aan het oordeel dat er onvoldoende samenhang en verband bestaat tussen deze werkzaamheden en de overige werkzaamheden voor [C] . Ook de omstandigheid dat eiser de [D] heeft gefactureerd onder de naam [C] en eiser geen afzonderlijke administratie heeft bijgehouden voor deze werkzaamheden betekent op zichzelf niet dat de werkzaamheden voor de [D] niet los kunnen worden gezien van de onderneming [C] .”.
4.3
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met haar hiervoor aangehaalde overwegingen op goede gronden een juiste beslissing gegeven. Het Hof maakt deze overwegingen dan ook tot de zijne.
4.4
Vervolgens ziet het Hof zich voor de vraag gesteld of de werkzaamheden die belanghebbende heeft verricht voor de [D] op zichzelf beschouwd een onderneming vormen.
4.5
Artikel 3.2 van de Wet IB 2001 luidt voor zover hier van belang: "Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen (...) verminderd met de ondernemersaftrek (…)".
4.6
Artikel 3.4 van de Wet IB 2001 luidt voor zover hier van belang: "In deze afdeling en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder ondernemer: de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.".
4.7
In de jurisprudentie is voor de uitleg van het begrip onderneming aansluiting gezocht bij de in de bedrijfseconomie gebruikelijke omschrijving. Volgens vaste jurisprudentie is van een bedrijfsmatige exploitatie alleen sprake wanneer met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid aan het maatschappelijk productieproces wordt deelgenomen met het oogmerk om daarmede winst te behalen.
4.8
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een onderneming dient onder meer gelet te worden op de volgende factoren:
a. de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden;
b. de grootte van de bruto-baten;
c. de winstverwachting;
d. het lopen van (ondernemers)risico;
e. de beschikbare tijd;
f. de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid wordt gegeven;
g. het aantal opdrachtgevers;
h. het spraakgebruik.
4.9
Naar het oordeel van het Hof rust de bewijslast van het ondernemerschap op belanghebbende. Belanghebbende dient de feiten te stellen en, bij de gemotiveerde betwisting daarvan, aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat van een onderneming sprake is. Hierin slaagt hij, naar het oordeel van het Hof, niet. Gelet op de hiervoor - onder 2.2 tot en met 2.7 - vermelde feiten wijzen de factoren opgenomen onder 4.8 onder de letters a, b, c en e weliswaar in de richting van een onderneming als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet IB 2001, doch niet in zodanige mate dat belanghebbende in het onderhavige geval ook is aan te merken als een belastingplichtige die winst uit een zodanige onderneming geniet, zij het dat de activiteiten zijn aangevangen in 2014 en al weer zijn beëindigd in 2016. Bovendien wijzen vooral de factoren genoemd onder d, f, g en h in een andere richting. Dienaangaande overweegt het Hof dat belanghebbende zijn werkzaamheden slechts voor één opdrachtgever (g) heeft verricht en dat hij geen, althans onvoldoende, feiten heeft gesteld waaruit zou volgen dat hij met het verrichten van de onderwerpelijke werkzaamheden ondernemersrisico (d) loopt. De [D] wordt gedreven voor rekening van een derde. Datzelfde geldt voor de online veilingsite. Belanghebbende loopt enkel het risico dat een kavel niet wordt verkocht en dat de [D] niet betaalt. Dat is, naar het oordeel van het Hof, echter onvoldoende om te kunnen spreken van ondernemersrisico’s. Daarnaast doet de door belanghebbende aangevoerde stelling dat hij meer vertrouwen heeft in zijn persoonlijke netwerk dan in social media, zeker gelet op de aard van de verrichte werkzaamheden voor de [D] , niet af aan de omstandigheid dat hij aan zijn activiteiten geen bekendheid naar buiten heeft gegeven (f). Al hetgeen belanghebbende in dit verband naar voren heeft gebracht, in onderlinge samenhang beschouwd, leidt het Hof tot het oordeel dat, mede gelet op het spraakgebruik, in het onderhavige geval geen sprake is van ondernemerschap in de vorenbedoelde zin. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat het resultaat uit de door belanghebbende verrichte activiteiten als resultaat uit overige werkzaamheden moet worden aangemerkt. Het Hof is niet gebleken dat partijen hierbij uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het partijen daarin volgt.
4.1
Nu vaststaat dat belanghebbende slechts 225,5 uur heeft besteed aan de advies- en administratiewerkzaamheden en derhalve zonder de uren die zijn besteed aan werkzaamheden voor de [D] niet voldoet aan het urencriterium, heeft belanghebbende geen recht op de zelfstandigen- en startersaftrek.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 25 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.