ECLI:NL:GHARL:2020:6578

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
21-001755-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken voor bedreiging met zware mishandeling. De bedreiging vond plaats op 23 april 2020, toen de verdachte zich tegenover twee medewerkers van vervoersbedrijf Arriva bedreigend opstelde door in hun richting te spugen en daarbij de woorden "Je, but coronavirus" te roepen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewijsbeslissing kwam. Het hof oordeelde dat de bedreiging met zware mishandeling bewezen was, maar dat de bedreiging van de andere benadeelde partij niet bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van [benadeelde 2] tot € 200,- werd toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van het gedrag van de verdachte in het licht van de coronacrisis, waarbij de maatschappij bescherming verdient tegen dergelijk gedrag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001755-20
Uitspraak d.d.: 21 augustus 2020
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 mei 2020 met parketnummer 18-111955-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van het voorarrest, en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen conform de beslissing van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen tot elk € 200,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen voor het overige.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en als gevolg daarvan ook tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] . Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 april 2020 te [plaats] [benadeelde 1] , werkzaam als machinist bij Arriva en/of [benadeelde 2] , werkzaam als steward/conducteur bij Arriva heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, door
- ten overstaan van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zijn neus op te halen en/of te rochelen en/of op korte afstand in de richting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te spugen en/of
- hierbij/hierna/hieraan voorafgaand te roepen/die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] toe te voegen de woorden "Je, but coronavirus", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 april 2020 te [plaats] opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde 1] , werkzaam als machinist bij Arriva en/of [benadeelde 2] , werkzaam als steward/conducteur bij Arriva, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar/hun bediening, in haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door
- ten overstaan van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zijn neus op te halen en/of te rochelen en/of op korte afstand in de richting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te spugen en/of
- hierbij/hierna/hieraan voorafgaand te roepen/die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] toe te voegen de woorden "Je, but coronavirus", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De politierechter heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan 'bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht' jegens aangeefster [benadeelde 1] en aangeefster [benadeelde 2] , beiden werkzaam bij vervoersbedrijf Arriva.
Anders dan de politierechter acht het hof de bedreiging van aangeefster [benadeelde 1] door verdachte niet bewezen, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte in haar richting heeft gespuugd.
Voorts is het hof, anders dan de politierechter, van oordeel dat geen sprake is van 'bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht'. Wel acht het hof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan 'bedreiging met zware mishandeling' jegens aangeefster [benadeelde 2] . Het spugen in de richting van aangeefster en het daaraan voorafgaand bezigen van de woorden "Je, but coronavirus" deed verdachte op een moment waarop Nederland in een crisis verkeert vanwege de uitbraak van het coronavirus. Een virus dat uiterst besmettelijk is en waartegen geen vaccin bestaat. Om te voorkomen dat mensen ziek worden van dit virus of, nog erger, daardoor komen te overlijden, heeft de overheid allerlei bijzondere en verstrekkende maatregelen opgelegd die ook ten tijde van het plegen van onderhavig feit bekend waren. Verdachte wist ook van het coronavirus en deze bijzondere omstandigheden. Door in die omstandigheden dit gedrag te laten zien, moet het gedrag van verdachte opgevat worden als een bedreiging aan het adres van aangeefster [benadeelde 2] . Uit die gedragingen kon bij aangeefster [benadeelde 2] de redelijke vrees ontstaan dat zij besmet zou raken met het coronavirus. En die vrees was reëel gelet op de aard en de omstandigheden waaronder de bedreiging was geschied. Het gaat hier om een bedreiging met zware mishandeling, omdat het virus heel ernstige klachten kan veroorzaken, waarbij medisch ingrijpen vereist is, en waarbij het herstel lange tijd in beslag neemt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 23 april 2020 te [plaats] [benadeelde 2] , werkzaam als steward/conducteur bij Arriva heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- ten overstaan van die [benadeelde 2] zijn neus op te halen en te rochelen en op korte afstand in de richting van die [benadeelde 2] te spugen en
- hieraan voorafgaand die [benadeelde 2] toe te voegen de woorden "Je, but coronavirus", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door op 23 april 2020 te spugen in de richting van een medewerkster van Arriva en daaraan voorafgaand, met een boze uitdrukking op zijn gezicht, de woorden "Je, but coronavirus" te bezigen. De reden voor het gedrag was dat verdachte koste wat kost de trein in wilde, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig vervoersbewijs.
Het is volstrekt onacceptabel dat in een tijd waarin de samenleving zwaar onder druk staat door een heersende corona-pandemie, iemand dergelijk bewust provocerend, bedreigend en ondermijnend gedrag vertoont. De maatschappij verdient bescherming tegen het gedrag van mensen zoals verdachte. Een forse straf is derhalve op zijn plaats.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 385,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 200,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt, zoals hiervoor onder de kop 'Overweging met betrekking tot het bewijs' is overwogen, niet schuldig verklaard ter zake van het primair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 385,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 april 2020.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 21 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.