ECLI:NL:GHARL:2020:6551

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
21-005654-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling. Het hoger beroep volgde op een eerdere veroordeling van 3 oktober 2018, waarbij de politierechter de verdachte ook had veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke straf. De zaak werd behandeld op de zittingen van 23 augustus 2019 en 5 augustus 2020.

De verdachte had een conflict met zijn (ex) partner, waarbij hij op 6 juni 2018 een mes naar haar gooide. De getuige [getuige] verklaarde dat zij de verdachte in de act zag en dat de verdachte de buurvrouw bedreigde. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de getuige onbetrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere strafoplegging, waarbij het hof de verdachte veroordeelde tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.

Het hof hield rekening met de ernst van de bedreiging en het strafblad van de verdachte, en oordeelde dat een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om herhaling te voorkomen. De beslissing van het hof werd op 19 augustus 2020 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005654-18
Uitspraak d.d.: 19 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 oktober 2018 met parketnummer 16-110974-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 augustus 2019 en 5 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. M.M.J. Nuijten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 3 oktober 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren. Het inbeslaggenomen mes heeft de politierechter verbeurd verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juni 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met kracht) een mes, althans een scherp en/of hard voorwerp, richting/naar die [slachtoffer] te gooien.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter zitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat de verklaringen van getuige [getuige] onbetrouwbaar zijn en er derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen. De raadsman heeft aangevoerd dat [getuige] bevriend is met aangeefster en dat ze tijd en gelegenheid hebben gehad de verklaringen op elkaar af te stemmen.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige] .
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat ze op 6 juni 2018, omstreeks 14.00 uur, een vrouw hoorde schreeuwen waarna ze uit het raam is gaan kijken. Zij zag haar buurvrouw aan de overkant van de straat staan en ze zag dat haar buurvrouw in paniek was. Hierna zag [getuige] dat er vanuit de woning van deze buurvrouw een mes richting de buurvrouw werd gegooid. Naar aanleiding hiervan heeft [getuige] 112 gebeld. Pas na deze melding heeft [getuige] contact gehad met aangeefster. [getuige] heeft op 17 februari 2020 haar verklaring bij de raadsheer-commissaris in grote lijnen herhaald. Ook hier heeft [getuige] verklaard dat ze zag dat er een mes door de lucht richting haar buurvrouw vloog. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2018 blijkt dat er bij de 112-melding al gesproken is over het gooien met een mes naar de bewoonster van de [adres] in [plaats] .
Gezien het feit dat [getuige] al bij haar eerste contact met de meldkamer spreekt over een mes en deze melding is gedaan voordat de getuige contact had met aangeefster, acht het hof het niet aannemelijk dat aangeefster en [getuige] de verklaringen met elkaar hebben afgestemd. Ook bevat het dossier geen aanwijzingen dat sprake is van een vriendschap tussen aangeefster en getuige [getuige] . Beiden hebben op dit punt bij de raadsheer-commissaris verklaard elkaar slechts oppervlakkig te kennen en elkaar enkel in het voorbijgaan te groeten.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 juni 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling door een mes naar die [slachtoffer] te gooien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 6 juni 2018 schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van bedreiging van zijn (ex) partner, [slachtoffer] . Vanaf een korte afstand heeft verdachte een (vlees)mes naar [slachtoffer] gegooid. Dit mes passeerde haar op borsthoogte en heeft haar niet geraakt, omdat zij opzij stapte. Door aldus te handelen heeft verdachte grote gevoelens van angst en onveiligheid bij haar teweeg gebracht.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met het verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister, d.d. 7 juli 2020 waaruit blijkt dat hij meermalen ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging eveneens rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting van het hof door de raadsman naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft momenteel werk en hij heeft weer een relatie met aangeefster.
Gezien het vorenstaande is het hof met de politierechter van oordeel dat er naast een onvoorwaardelijke straf eveneens een voorwaardelijke straf aan verdachte dient te worden opgelegd, teneinde te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof zal, anders dan de politierechter, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Een voorwaardelijke taakstraf is gezien de ernst van het feit en het strafblad van verdachte een te lichte strafmodaliteit. Daarnaast biedt een voorwaardelijke taakstraf gezien verdachtes recidive op het gebied van huiselijk geweld en de aard van verdachtes relatie met aangeefster te weinig garantie dat verdachte opnieuw een (vergelijkbaar) strafbaar feit pleegt.
Het hof zal verdachte veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Het hof acht deze straf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 19 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Rietveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.