ECLI:NL:GHARL:2020:6368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
21-004057-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 3 maanden, na een aanrijding met een fietser op 5 juli 2018. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 30 juli 2020, waarbij de advocaat-generaal een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van 3 maanden heeft gevorderd, evenals de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat het ongeval niet te wijten was aan het rijgedrag van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bocht te krap heeft genomen, waardoor hij de fietser heeft aangereden. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de fietser. De verdachte is niet vrijgesproken van de tenlastelegging, maar het hof heeft wel vastgesteld dat hij niet te hard heeft gereden. De strafoplegging van het hof omvat een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor 120 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk. Tevens is de teruggave van de in beslag genomen BMW gelast.

Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is op 13 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004057-19
Uitspraak d.d.: 13 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen , van 15 juli 2019 met parketnummer 96-138288-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 3 maanden met aftrek van de dagen dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest. Daarnaast is de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw
mr. M. Elderhuis, kantoorgenoot van mr. R.P. Eefting, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 3 maanden met aftrek van de dagen dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest. Daarnaast heeft de kantonrechter de in beslag genomen auto verbeurdverklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen, omdat het tot een andere strafoplegging komt.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam 1] en/of de [straatnaam 2] , en toen in plaats van een voor hem, verdachte, op die rijbaan van die weg rijdende bestuurder van een fiets op normale en veilige wijze voorbij te rijden en/of in plaats van snelheid te minderen en/of voldoende afstand te bewaren tot en/of in voldoende mate rekening te houden met een zich voor hem op die weg bevindende bestuurder van een fiets, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is aangereden of opgebotst tegen die voor hem rijdende fietser, waarbij letsel aan personen is toegebracht en/of schade aan goederen is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsvrouw is ter zitting vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat het ongeval was te wijten aan het rijgedrag van verdachte. Niet is komen vast te staan dat hij te hard heeft gereden en evenmin kan worden gezegd dat van hem in de gegeven omstandigheden meer mocht worden verwacht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte de gevaarlijke kruising ter plaatse via een smalle eenrichtingsweg naderde, waarbij hij op het verkeer van beide kanten moest letten. Op het moment dat verdachte de bocht inreed, fietste het slachtoffer teveel aan de buitenkant, waarna het ongeval plaatsvond.
Om ter zake van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen, is vereist dat de gedraging van verdachte zodanig is geweest dat daardoor het verkeer op de weg in gevaar is gebracht of dat het verkeer is gehinderd. Niet is vereist dat met een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid is gehandeld. Indien concreet gevaarscheppend gedrag kan worden bewezen, zal slechts dan geen veroordeling kunnen volgen indien moet worden geoordeeld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. In zodanig geval zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
Het hof is van oordeel dat op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte als bestuurder van zijn auto op de [straatnaam 1] de bocht naar links, naar de [straatnaam 2] , te krap heeft genomen. Daardoor is verdachte aangereden tegen een voor verdachte aan zijn linkerzijde op de [straatnaam 2] tegemoet komende bestuurder van een fiets. Dat het slachtoffer zich niet helemaal aan de rechterzijde van de weg bevond, doet aan het voorgaande niet af. Op een automobilist rust immers de zorgplicht om met dergelijke omstandigheden rekening te houden, een fietser is een kwetsbare verkeersdeelnemer. Verdachte had, zo heeft hij ter terechtzitting bij het hof verklaard, de bocht ruimer kunnen nemen.
Het voorgaande betekent dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Niet is komen vast te staan dat verdachte te hard heeft gereden en dat mede hierdoor het ongeval is ontstaan, zodat het hof verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juli 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] , in plaats van voldoende afstand te bewaren tot en in voldoende mate rekening te houden met een zich voor hem op die weg bevindende bestuurder van een fiets, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is aangereden tegen die fietser, waarbij letsel aan die fietser is toegebracht en schade aan haar fiets is ontstaan, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar door bij een kruising de bocht te krap te nemen en hiermee onvoldoende rekening te houden met een fietser. Hiermee heeft hij een aanrijding met deze fietser veroorzaakt, waarbij de fietser ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen. Door zijn handelswijze heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie volgt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder verkeersdelicten.
Ter zitting is namens verdachte verzocht om in geval van een strafoplegging rekening te houden met de (financiële) gevolgen van de inbeslagname van de auto en het aandeel van het slachtoffer in de aanrijding.
Het hof acht oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde oplegging van een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis passend en geboden in deze zaak. Daarnaast zal het hof een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 120 dagen opleggen met aftrek van de dagen dat het rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 maanden. Het hof is van oordeel dat verdachte zijn rijbewijs niet langer kwijt hoeft te zijn dan de dagen dat het reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, maar acht een voorwaardelijk deel wel noodzakelijk als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Beslag

Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht omtrent de waarde van de auto en de gevolgen van de inbeslagname daarvan en geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet, gelast het hof de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen personenauto van het merk BMW.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
78 (achtenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto, BMW.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 13 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.