ECLI:NL:GHARL:2020:6367

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
21-005630-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling van een telefoon met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 23 oktober 2019, waarin hij was vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor het meer subsidiair tenlastegelegde. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof onderworpen was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 september 2019 een telefoon, merk Samsung, type Galaxy, had verworven en voorhanden had, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De verdachte had de telefoon gekocht van een bekende, die hij als iemand beschouwde die verdovende middelen gebruikte. Het hof oordeelde dat de verdachte opzetheling had gepleegd en legde een gevangenisstraf van zes weken op, conform de eerdere uitspraak van de politierechter. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 221,80 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen werden afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005630-19
Uitspraak d.d.: 11 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 oktober 2019 met parketnummer 18-920217-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-220391 en 18-920117-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en veroordeling van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde, tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, met parketnummers 18-220391-18 en 18-920117-19, zullen worden afgewezen, bij de vordering met parketnummer 18-220391-18 onder de voorwaarde dat deze reeds ten uitvoer is gelegd. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot het bedrag van € 221,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasul, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij vonnis van 23 oktober 2019, waartegen het hoger beroep is gericht – onder vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en eveneens van het onder 2 tenlastegelegde – voor het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 221,80, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de rechtbank de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, met parketnummer 18-220391-18, en de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met parketnummer 18-920117-19 afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 29 september 2019, te [plaats] in de [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, merk: Samsung, type: Galaxy, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2019, te [plaats] in de [gemeente] , opzettelijk een telefoon, merk: Samsung, type Galaxy, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevonden voorwerp, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2019, te [plaats] in de [gemeente] , een goed, te weten een telefoon, merk: Samsung, type: Galaxy heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan heling. Hij was in de overtuiging een ‘eerlijke telefoon’ te hebben gekocht. Bij de aankoop heeft hij op stopheling.nl gekeken. Daarbij stelt verdachte dat een bedrag van vijftig euro een normaal bedrag is voor een dergelijke goedkope telefoon met zoveel gebruikerssporen, zodat er geen aanleiding bestond voor achterdocht.
Het hof verwerpt dit verweer. Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte de mobiele telefoon heeft verworven en voorhanden heeft gekregen, zoals hierna vermeld, acht het gerechtshof opzetheling wettig en overtuigend bewezen. Verdachte kocht de telefoon op straat van de hem wel bekende [persoon] , voor, zo verklaart verdachte, vijftig euro. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij [persoon] kent als iemand die al zijn geld uitgeeft aan verdovende middelen, dat [persoon] hem in het verleden wel eens zijn – verdachtes – telefoon afhandig heeft gemaakt en dat verdachte, toen de onderhavige telefoon geblokkeerd raakte, dacht dat [persoon] hem af wilde zetten. Verdachte verklaarde bij de politie dat de telefoon normaal € 200,- waard is, dat het een telefoon zonder barsten was en dat hij niet op stopheling.nl heeft kunnen kijken.
Verdachte heeft op straat voor een relatief laag bedrag een telefoon gekocht, van een hem bekende gebruiker van verdovende middelen die hij kennelijk niet vertrouwde. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het aankoopbedrag van vijftig euro nog niet had voldaan. Ter zitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij de vijftig euro al wel aan [persoon] had betaald. [persoon] verklaart over een transactiebedrag van dertig euro. Dat de telefoon dusdanig was beschadigd dat vijftig euro een redelijke prijs was wijkt ook af van hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard. Dit alles doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Het verweer dat verdachte op de site ‘stopheling.nl’ zou hebben gekeken treft ook geen doel. Nog daargelaten dat hij bij de politie verklaarde dat hij dat niet had gedaan, biedt die website niet direct en zonder meer de zekerheid dat de telefoon niet van misdrijf afkomstig is. Er zal immers logischerwijs altijd enige tijd verstrijken tussen het wegnemen van die telefoon en het registreren van de telefoon op die website.
Onder de genoemde omstandigheden heeft verdachte ten tijde van de verkrijging van de telefoon willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 29 september 2019 te [plaats] een goed, te weten een telefoon, merk: Samsung, type: Galaxy heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling van een telefoon. Heling maakt het plegen van andere delicten lucratief en houdt een afzetmarkt voor voorwerpen afkomstig van die andere delicten in stand. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft blijk gegeven van weinig respect voor de eigendomsrechten van een ander. Daarbij heeft verdachte de eigenaar van de telefoon, [benadeelde] , geschoffeerd toen deze de verdachte verzocht om de (rechtmatige) erkenning van zijn, [benadeelde] , eigendomsrecht. Het hof rekent verdachte dit aan.
Het hof heeft ook acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 oktober 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder ook vermogensdelicten. Deze eerder opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijke strafbaar feit te plegen.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zes weken passend en geboden. Deze straf is conform de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 301,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 221,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 221,80. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen van 15 februari 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, parketnummer 18-220391-18 en eveneens de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 15 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 28 dagen, parketnummer 18-920117-19. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd in de strafzaak met parketnummer 18-920117-19 zal afwijzen, aangezien deze vordering in een andere tegen de verdachte aanhangige strafzaak reeds is toegewezen. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden in de zaak met parketnummer 18-220391-18 overweegt het hof dat de advocaat-generaal, desgevraagd, ter terechtzitting niet voldoende duidelijkheid heeft kunnen verschaffen met betrekking tot de vraag of ook deze straf reeds in een andere tegen de verdachte aanhangige strafzaak is ten uitvoer gelegd. Het hof ziet geen aanleiding de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte voor nader onderzoek dienaangaande aan te houden en acht het geraden die vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14h, 14i, 14j, 36f en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 221,80 (tweehonderdeenentwintig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 221,80 (tweehonderdeenentwintig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
29 september 2019.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 15 oktober 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 15 februari 2019, parketnummer 18-220391-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 15 oktober 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2019, parketnummer 18-920117-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 11 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.T. Wemes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.