ECLI:NL:GHARL:2020:6361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
21-001366-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijk binnendringen en mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het wederrechtelijk binnendringen van de woning van zijn ex-partner en voor mishandeling. De feiten vonden plaats op 15 september 2018, toen de verdachte zich in de kast van de woning van zijn ex-partner verstopte en haar besprong bij binnenkomst. Dit leidde tot een mishandeling. De politierechter had eerder een taakstraf van 240 uur opgelegd en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €1.000,- toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf overwogen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is schuldig bevonden aan het wederrechtelijk binnendringen en mishandeling, en aan het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met een voorwaardelijk deel, en de schadevergoeding aan de benadeelde partij is bevestigd. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn problemen met huisvesting en alcoholgebruik, maar heeft de ernst van de feiten zwaarder laten wegen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001366-19
Uitspraak d.d.: 12 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-026638-19 en 18-217395-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde en oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal toewijzing gevorderd van de vordering benadeelde partij conform de beslissing van de rechtbank, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ten aanzien van het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, het wederrechtelijk binnendringen in een woning en een mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van €1.000,- euro, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-026638-19:
hij op of omstreeks 28 december 2018 te [plaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 2 november 2018 gegeven door de officier van justitie te arrondissement Noord-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mocht opnemen met [benadeelde partij] , door meermalen telefonisch contact op (proberen) te nemen met die [benadeelde partij] ;
zaak met parketnummer 18-217395-18:
1.
hij op of omstreeks 15 september 2018 te [plaats] in een woning gelegen aan de [adres] bij een ander, te weten bij [benadeelde partij] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2018 te [plaats] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar
- ( van achter) in een nekklem vast te pakken en/of (vervolgens)
- haar keel en/of mond dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft ter zitting vrijspraak van het opzettelijk handelen in strijd met de gedragsaanwijzing bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de vereiste opzet niet bewezen kan worden, nu verdachte heeft verklaard dat hij de gedragsaanwijzing niet goed had gelezen en er ook niet goed over had nagedacht alvorens hij contact opnam met aangeefster [benadeelde partij] .
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Met name redengevend acht het hof dat verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij de gedragsaanwijzing heeft gelezen. Hij heeft tevens verklaard dat hij een grote fout heeft gemaakt door op 28 december 2018 contact op te nemen met [benadeelde partij] . Op grond van het voorgaande verwerpt het hof het gevoerde bewijsverweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-026638-19 en in de zaak met parketnummer 18-217395-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-026638-19:
hij op 28 december 2018 te [plaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 2 november 2018 gegeven door de officier van justitie te arrondissement Noord-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mocht opnemen met [benadeelde partij] , door meermalen telefonisch contact op proberen te nemen met die [benadeelde partij] ;
zaak met parketnummer 18-217395-18:
1.
hij op 15 september 2018 te [plaats] in een woning gelegen aan de [adres] bij een ander, te weten bij [benadeelde partij] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op 15 september 2018 te [plaats] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar haar keel en mond dicht te drukken en dichtgedrukt te houden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-026638-19 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Het in de zaak met parketnummer 18-217395-18 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het in de zaak met parketnummer 18-217395-18 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 15 september 2018 schuldig gemaakt aan huisvredebreuk door de woning van zijn ex-partner wederrechtelijk binnen te treden en zich in een kast te verstoppen. Vervolgens heeft hij haar mishandeld. Daarnaast heeft verdachte op 28 december 2018 opzettelijk in strijd met een gedragsaanwijzing gehandeld door [benadeelde partij] meermalen te proberen te bellen. Met zijn gedrag heeft hij aangeefster grote schrik berokkend en bij haar een sterk gevoel van onveiligheid gecreëerd. Zij is angstig en voelt zich niet meer veilig juist in haar eigen huis. Het hof rekent dit verdachte aan.
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte houdt het hof rekening met het volgende. Uit de omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportage van de Reclassering Nederland d.d. 1 maart 2019 blijkt dat verdachte problemen heeft op het gebied van huisvesting en alcoholgebruik. Vanuit eerder toezicht is gebleken dat verdachte in een gedwongen kader de intrinsieke motivatie mist om met een behandeling verder te gaan. Verder blijkt dat hij hulp krijgt van het WIJ-team, waarbij zij zich richten op huisvesting, emotieregulatie en het alcoholgebruik van verdachte.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman aangegeven dat verdachte inmiddels een onderkomen heeft gevonden bij een hulpverleningsorganisatie.
Uit een verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 juni 2020 blijkt dat verdachte eerder ter zake van mishandelingen, al dan niet in de huiselijke sfeer, onherroepelijk is veroordeeld.
Gezien de aard en de ernst van de feiten acht het hof, met de rechtbank, oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend. Het hof ziet met de rechtbank ook aanleiding om de werkstraf deels voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft ter zitting betwist dat [benadeelde partij] aan een posttraumatische stressstoornis lijdt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat zij in het schadeformulier heeft aangegeven dat zij al veel heeft meegemaakt in haar leven. Daarnaast zou de enkele mededeling dat mevrouw lijdt aan een posttraumatische stressstoornis onvoldoende zijn om te kunnen spreken van rechtstreekse schade.
Het hof overweegt dat [benadeelde partij] bij haar schadeformulier een verklaring van GZ-psycholoog A. Klaverdijk heeft gevoegd. Deze deskundige verklaart dat zij [benadeelde partij] behandelt vanwege hevige angstklachten die volgen op de ernstige mishandeling in haar eigen huis door haar ex-partner. Zij heeft geconstateerd dat [benadeelde partij] last heeft van een posttraumatische stressstoornis. Het hof ziet geen reden om aan deze verklaring van een deskundige te twijfelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-217395-18 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De hoogte van de immateriële schadevergoeding dient naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof acht alles afwegende met de rechtbank een bedrag van
€ 1.000,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen waarbij verdachte zoals verzocht in de gelegenheid zal worden gesteld in termijnen te betalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 138, 184a en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-026638-19 en in de zaak met parketnummer 18-217395-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-026638-19 en in de zaak met parketnummer 18-217395-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-217395-18 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-217395-18 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
10 (tien) termijn(en)van
2 maanden, groot
€ 100,00 (honderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2018.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 12 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.