ECLI:NL:GHARL:2020:6348

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
200.268.961/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de wijziging van het gezag over twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van de ouders. De vader heeft geen uitvoering meer gegeven aan de omgangsregeling, waardoor het gezag over de kinderen alleen bij de moeder is komen te liggen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin is bepaald dat de moeder met het eenhoofdig gezag wordt belast. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen geprobeerd om de ouders te helpen in hun omgang met elkaar, maar dit heeft niet geleid tot verbetering. De jeugdbeschermers hebben ook geen verandering kunnen bewerkstelligen, wat heeft geleid tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen is dat het gezag bij één ouder ligt. Het hof voegt hieraan toe dat de vader, door zijn keuze om afstand te nemen van de kinderen, niet meer betrokken is bij hun ontwikkeling. Dit heeft de rechtbank en het hof doen besluiten dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de kinderen is. De vader heeft in hoger beroep verzocht om het gezamenlijk gezag te herstellen, maar het hof oordeelt dat de situatie niet is veranderd en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.961/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 122365)
beschikking van 4 augustus 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C. Bosch te Dokkum,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.M. Bierens te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 juni 2018, 6 februari 2019 en 7 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 7 augustus 2019 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 5 november 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bosch van 3 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bosch van 17 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bosch van 19 juni 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bierens van 23 juni 2020 met productie(s).
2.2
Op 30 juni 2020 is [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2006, buiten aanwezigheid van partijen door het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 2 juli 2020 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door J.G. Besling, kantoorgenoot van mr. W.M. Bierens. Mr. Besling heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2008.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2013 ontbonden door echtscheiding.
3.3
De kinderen wonen bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 28 mei 2014 heeft de rechtbank in het kader van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een zorgregeling vastgesteld.
3.5
De kinderen hebben onder toezicht gestaan van Jeugdbescherming Noord van
2 november 2016 tot 2 mei 2019.
3.6
Volgens de bij de bestreden beschikking gewijzigde zorgregeling verblijven de kinderen om het weekend bij hun vader van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de moeder met het eenhoofdig gezag wordt belast over de kinderen.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de besteden beschikking. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de ouders alsnog gezamenlijk belast blijven met het gezag.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank –zakelijk weergegeven- uiteengezet dat jarenlang geduldig is geprobeerd om iets te veranderen aan de manier waarop deze ouders zich tot elkaar verhouden, in een poging om het voor hun kinderen wat makkelijker te maken, en dat dit niet is gelukt. De jeugdbeschermers hebben ondanks al hun pogingen met deze ouders niets kunnen bereiken. Dat ligt niet aan die jeugdbeschermers, maar aan de ouders. De jeugdbeschermers kunnen de situatie van de kinderen alleen veranderen als de ouders zich anders gedragen en dat gebeurt niet. Er restte de rechtbank weinig anders dan proberen de kinderen uit de wind te houden in een poging de kinderen van die situatie minder last te laten hebben. Omdat volgens de rechtbank het "klem en verloren" – criterium (artikel 1:253n sub a BW) van toepassing was vond de rechtbank het verstandig het gezag over de kinderen bij één van de ouders te leggen. Dat zou volgens de rechtbank een hoop potentiële strijd tussen de ouders - waar de kinderen last van hebben - schelen en ook een hoop vertraging en onduidelijkheid over hoe nu verder kunnen voorkomen.
Het hof neemt de gehele motivering van de rechtbank, na eigen onderzoek, over en voegt hier nog het volgende aan toe.
5.2
Na de bestreden beschikking, begin januari 2020, is de situatie voor de kinderen voor wat betreft de omgang met de vader rigoureus gewijzigd. Om hem moverende redenen heeft de vader aan de moeder laten weten voorlopig afstand te nemen van de kinderen. Sindsdien is er geen uitvoering meer gegeven aan de omgangsregeling. De vader hoopt dat als de kinderen ouder zijn er wel weer omgang kan plaatsvinden. Op dit moment staat de vader nog steeds achter zijn keuze de kinderen niet meer te willen zien. Door deze keuze is de vader niet meer betrokken bij het dagelijkse leven van de kinderen. Dit betekent dat, los van alle belemmerende factoren voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag zoals de rechtbank die heeft geconstateerd, de vader inmiddels ook geen zicht meer heeft op de ontwikkeling van de kinderen, en de vraag wat zij nodig hebben en wat in hun belang de beste beslissingen zijn. Gebleken is ook dat de moeder de vader op de hoogte houdt van de ontwikkelingen betreffende de kinderen maar dat de vader hier niet op reageert.
5.3
Het hof constateert dat op grond van de zich al jaren voortslepende en onoplosbaar gebleken strijd tussen de ouders, inmiddels gecombineerd met de ontwikkelingen, verwoord onder 5.2, door de rechtbank op grond van artikel 1:253n BW het gezamenlijk gezag van de ouders terecht is beëindigd en terecht is bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. Het hof is daarbij van oordeel dat niet alleen (meer) sprake is van het ‘klem- en verloren’ criterium (sub a) maar inmiddels ook van de tweede in artikel 1:253n BW genoemde grond (sub b) te weten dat de wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen is.
5.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
7 augustus 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, A.W. Beversluis en J.L. Roubos, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 4 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.