ECLI:NL:GHARL:2020:6319

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
200.278.141
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlenging ondertoezichtstelling en rechtmatigheidstoets in een familierechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, waarbij de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen is verlengd. De vader, verzoeker in hoger beroep, betwist de rechtmatigheid van deze verlenging en stelt dat de kinderrechter onvoldoende heeft voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. De kinderen, geboren in 2003 en 2006, zijn onder toezicht gesteld vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling. De vader en moeder zijn gescheiden en de kinderen verblijven feitelijk bij de vader. De kinderrechter heeft eerder besloten dat de kinderen onder toezicht moeten blijven, maar de vader verzoekt het hof om deze beslissing te vernietigen. Het hof overweegt dat de vader recht heeft op toetsing van de ondertoezichtstelling, ook al is de termijn inmiddels verstreken. Het hof concludeert dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen en dat de vader onvoldoende bereid is om de situatie te verbeteren. De eerdere beslissingen van de kinderrechter worden bekrachtigd, en de ondertoezichtstelling blijft van kracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.141
(zaaknummer rechtbank Overijssel 236191)
beschikking van 11 augustus 2020
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.J. van der Weide te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 2 april 2020 uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 mei 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties van de GI;
- brief van de raad voor de kinderbescherming, verder: de raad, van 6 juli 2020;
- een e-mailbericht van de GI van 6 juli 2020 met als productie het verzoek verlenging
ondertoezichtstelling en verzoek machtiging uithuisplaatsing van de GI van 29 mei 2020;
- een e-mailbericht van de GI met als productie de e-mail van de GI aan de ouders
betreffende de informatie en contact met en vanuit de huisarts van 23 juni 2020.
2.2
Op 6 juli 2020 zijn de hierna genoemde [kind 1] en [kind 2] verschenen, die buiten aanwezigheid van de ouders, hun advocaten, de GI en de raad door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2020 plaatsgevonden tezamen met het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van 5 maart 2020 met zaaknummer 200.280.284 betreffende de benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] . Namens de raad is met bericht vooraf niemand verschenen.
2.4
Na de mondelinge behandeling heeft het hof nog kennis genomen van het
e-mailbericht van de GI van 13 juli 2020. Daarin bericht de rechtbank Almelo de GI dat op
het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de GI van 29 mei 2020 als volgt is beslist:
"
Het verlengingsverzoek van de GI met betrekking tot de resterende drie maanden ondertoezichtstelling wordt toegewezen. Het verzoek om de kinderen uit huis te plaatsen per direct voor die periode wordt afgewezen. De beslissing op het verzoek tot verlenging en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, wordt aangehouden. Die zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer van 2 oktober 2020 te 09.30 uur. De rechtbank deelt hierbij nog mee dat de beslissing aan partijen kan worden doorgegeven en dat de beslissing zo spoedig mogelijk op papier komt."
2.5
Voorts heeft het hof nog kennis genomen van het journaalbericht van mr. Van der Weide van 13 juli 2020 met als bijlage zijn schriftelijke aantekeningen die hij heeft voorgedragen tijden de mondelinge behandeling in hoger beroep.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest van 14 februari 2003 tot 13 november 2012. De vader en de moeder zijn de ouders van [kind 2] geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] en [kind 1] geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Na de echtscheiding is sprake geweest van een co-ouderschapregeling. [kind 2] stond/staat ingeschreven op het adres van de vader en [kind 1] stond/staat ingeschreven op het adres van de moeder. Sinds 20 november 2015 verblijven beide kinderen feitelijk op het adres van de vader.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, verder te noemen: de kinderrechter, van 5 april 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI.
3.4
Bij afzonderlijke beschikking van 5 april 2017 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [kind 1] vastgesteld bij de vader.
3.5
De termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen is telkens verlengd. Bij beschikking uitgesproken op 4 oktober 2019 en schriftelijk vastgelegd op 11 november 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 5 april 2020 onder aanhouding van het verzoek voor het overige en heeft de kinderrechter de GI verzocht om uiterlijk 4 maart 2020 een schriftelijk actueel overzicht van de stand van zaken aan de rechtbank te doen toekomen.
3.6
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 5 maart 2020 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI mevrouw [A] benoemd tot bijzondere curator over de kinderen en voor zover hier van belang daarbij verstaan dat de bijzondere curator in het kader van deze procedure schriftelijk verslag zal doen van haar bevindingen aan de kinderrechter, welk verslag op een nader te bepalen datum voor de mondelinge behandeling met de GI en de ouders zal worden besproken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking uitgesproken op 2 april 2020 en schriftelijk vastgelegd op 8 april 2020 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 5 juli 2020, en iedere verdere beslissing aangehouden tot de mondelinge behandeling van 24 juni 2020 om 12.00 uur.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op de verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking van 2 april 2020 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, bij beschikking, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor zover zich dat uitstrekt tot na 5 april 2020 af te wijzen zodat de ondertoezichtstelling met onmiddellijke ingang eindigt.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader strekkende tot vernietiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De termijn van de ondertoezichtstelling van [kind 2] en [kind 1] is op 5 juli 2020 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling over de periode van 5 april 2020 tot 5 juli 2020 te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
hoor en wederhoor
5.3
De vader stelt in zijn beroepschrift onder meer dat de rechtbank ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast, omdat noch de ouders, noch de kinderen gehoord zijn op het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling Het hof overweegt hierover als volgt.
Uit de bestreden beschikking kan worden afgeleid dat de kinderrechter heeft geconstateerd dat er vóór 5 april 2020 een nadere beslissing diende te worden genomen. Omdat de rechtbank ten gevolge van de getroffen maatregelen tegen Covid-19 gesloten was en er geen zittingen konden plaatsvinden, heeft de kinderrechter beslist op basis van de aan hem ter beschikking staande stukken.
Vast staat dat zonder deze beslissing de maatregel van de ondertoezichtstelling van de kinderen zou zijn geëindigd vanwege het verstrijken van de termijn waarvoor de ondertoezichtstelling was verleend, terwijl (nog) niet was gebleken van een wijziging van omstandigheden, zodat nog steeds sprake was van de situatie zoals in de beschikking van de kinderrechter van 4 oktober 2019 is vastgesteld, namelijk dat de ernstige ontwikkelings-bedreigingen die eerder aanleiding waren voor het uitspreken van de ondertoezichtstelling nog niet waren weggenomen.
Dat de kinderrechter - gelet op de omstandigheden van dit geval en het belang van de kinderen - daarbij onvoldoende tegemoet is gekomen aan het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, kan naar het oordeel van het hof niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.
De vader en zijn advocaat zijn in hoger beroep in de gelegenheid gesteld hun standpunt alsnog kenbaar te maken en toe te lichten, waarmee het verzuim van hoor en wederhoor geacht moet worden voldoende te zijn gecompenseerd (Hoge Raad van 26 maart 2004 (LJN: AO1991).
ondertoezichtstelling
5.4
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat in de periode van 2 april 2020 tot 5 juli 2020 nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.
De raad stelt in zijn rapport van 23 maart 2017 dat sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [kind 2] en [kind 1] . Deze bedreiging bestaat daarin dat [kind 2] en [kind 1] in hun identiteitsontwikkeling worden geschaad en zij loyaliteitsproblemen ontwikkelen omdat elk contact met de moeder is verbroken. De vader - als verantwoordelijke opvoeder - is op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren omdat hij een andere visie heeft op de wijze waarop hij zijn kinderen moet beschermen.
De vader is van mening dat het ontbreken van contact met hun moeder voor de kinderen voor de meeste rust zorgt. Afwijzing van hun moeder dwingt de kinderen ertoe een keuze te maken vóór de ene ouder en tegen de andere ouder, aldus de raad. Ondanks het gegeven dat de kinderen op korte termijn (mogelijk) rust ervaren en aan hun ontwikkeling kunnen toekomen kan het ontbreken van contact met de moeder op langere termijn tot sociaal-emotionele- en identiteitsproblemen leiden. De kinderen hebben beide ouders nodig om zich te kunnen ontwikkelen tot evenwichtige (jong)volwassenen. Chronische problemen tussen gescheiden ouders vormen de grootste oorzaak van problemen bij de kinderen van gescheiden ouders. Dergelijke conflicten leiden bij de kinderen vaak tot internaliserende of externaliserende problemen en het niet optimaal gebruik kunnen maken van hun intelligentie. De raad heeft de verwachting dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen de voor de kinderen aanvaardbare termijn zelf kunnen dragen, aldus voormeld rapport.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 5 april 2017 de visie van de raad onderschreven en de kinderen onder toezicht gesteld.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat sinds voormeld rapport en voormelde beschikking tal van hulptrajecten zijn ingeschakeld onder leiding van de GI. Al deze hulpverlening heeft niet geleid tot verbetering van de situatie. Het standpunt van de vader en de kinderen is verhard. De vader voert strijd tegen de GI. De kinderen willen met geen enkele hulpverlenende instantie in gesprek. Zij willen geen contact met moeder en geven aan helemaal klaar te zijn met de zaak. Ook de beschikking van de kinderrechter van 5 maart 2020 waarbij voor de kinderen een bijzondere curator is benoemd heeft niet geleid tot een oplossing. Gebleken is dat de kinderen het georganiseerde gesprek met de bijzondere curator na enkele minuten hebben afgebroken omdat zij niet met haar in gesprek wilden gaan.
Uit het hiervoor overwogene blijkt naar het oordeel van het hof dat de kinderen, in elk geval in de periode waarover het hof thans dient te beslissen (2 april 2020 tot 5 juli 2020), zich nog steeds bevinden in een situatie waar sprake is van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. Deze situatie blijft in stand omdat elk tot nu toe ingezet hulpverleningstraject niet tot verandering van de opvoedsituatie van de kinderen heeft geleid. De vader is nog steeds onvoldoende in staat om er alles aan te doen om de band tussen de kinderen en de moeder te herstellen, hetgeen zijn plicht is als verantwoordelijke opvoeder, ook al geven de kinderen aan en volharden zij in hun standpunt dat zij geen contact willen met de moeder.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 2 april 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 11 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.