ECLI:NL:GHARL:2020:6274

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
200.229.080
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van einddeclaratie voor architectonische werkzaamheden en bouwbegeleiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een architect, [appellant], die een einddeclaratie van € 6.236,70 vordert van de eigenares van een woning, [geïntimeerde]. De partijen zijn in 2015 in contact gekomen voor verbouwingswerkzaamheden, waarbij [appellant] als architect is ingeschakeld. Na het verrichten van werkzaamheden heeft [appellant] verschillende voorschotdeclaraties gestuurd, maar de einddeclaratie is door [geïntimeerde] onbetaald gelaten. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen, omdat niet voldoende was aangetoond dat de werkzaamheden in 2016 zijn verricht en dat de einddeclaratie gerechtvaardigd was.

In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht, maar dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem gestelde werkzaamheden, met name de bouwbegeleiding. Het hof oordeelt dat [appellant] als professional de zorgvuldigheid had moeten betrachten om zijn werkzaamheden duidelijk en begrijpelijk te specificeren. De door [appellant] overgelegde specificaties waren onvoldoende onderbouwd en bevatten tegenstrijdigheden.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn vastgesteld op € 313,00 aan griffierecht en € 1.518,00 voor advocaatkosten. Het arrest is uitgesproken op 11 augustus 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.229.080/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 5494121 UC EXPL 16-16362)
arrest van 11 augustus 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
hierna aan te duiden als:
[appellant],
advocaat: mr. N.H.G. Beltman,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
procesadvocaat: mr. S.J.W.M. Vonken,
behandelend advocaat: thans mr. L. Isenborghs, voorheen mr. B. van Meurs, daarvoor mr. J.T.J. Gorissen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 februari 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald, hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 13 juli 2020, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van partijen;
- de door [appellant] na tussenarrest in het geding gebrachte twee producties; en
- de door [geïntimeerde] na tussenarrest in het geding gebrachte productie.
1.3.
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[appellant] is architect.
2.2.
[geïntimeerde] is eigenares van een woning in [B] .
2.3.
Partijen zijn begin 2015 met elkaar in contact gekomen. [geïntimeerde] was destijds voornemens de woning te verbouwen. In dat kader zijn partijen overeengekomen dat [appellant] ten behoeve van [geïntimeerde] werkzaamheden zou verrichten, tegen een uurtarief van € 70,00.
2.4.
Op 7 juli 2015 heeft [appellant] een
“Voorschotdeclaratie”ten bedrage van € 2.728,31, bestaande uit een bedrag van € 2.000,00 voor
“werkzaamheden t.b.v. de verbouwing”, auto- en kopieerkosten, inclusief btw, aan [geïntimeerde] doen toekomen.
Op 30 september 2015 heeft [appellant]
“Voorschotdeclaratie 2”ten bedrage van € 3.112,37, bestaande uit een bedrag van € 2.500,00 voor
“werkzaamheden t.b.v. de verbouwing”, auto- en kopieerkosten, inclusief btw, aan [geïntimeerde] doen toekomen.
In november 2015 heeft [appellant] telefonisch aan [geïntimeerde] verzocht (een declaratie van) € 2.500,00, inclusief btw, voor de overname van een AGA-fornuis te betalen.
[geïntimeerde] heeft deze declaraties voldaan.
2.5.
Vervolgens heeft [appellant] begin 2016 een einddeclaratie ten bedrage van
€ 6.236,70, inclusief btw, aan [geïntimeerde] doen toekomen.
2.6.
Bij e-mail van 7 april 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] verzocht haar een
“algehele en volledige”specificatie van de
“gewerkte uren en bijkomende kosten”, “inclusief alle tijden en data”te doen toekomen.
2.7.
Bij e-mail van 13 april 2016 heeft [appellant]
“het gespecificeerde overzicht van de opbouw van (…) bestede uren t.b.v. van de verbouwing”aan [geïntimeerde] gestuurd.
2.8.
[geïntimeerde] heeft de einddeclaratie, ondanks sommaties, onbetaald gelaten.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, kort gezegd, gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van i) de einddeclaratie ten bedrage van € 6.236,70, te vermeerderen met wettelijke rente, en ii) buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 686,84, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij tussenvonnis van 25 januari 2017 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bevolen, die op 18 juli 2017 is gehouden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
3.4.
Bij het bestreden eindvonnis van 30 augustus 2017 heeft de kantonrechter de vordering afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.5.
De kantonrechter heeft daartoe, kort gezegd, overwogen en geoordeeld als volgt.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW tot stand
gekomen op grond waarvan [appellant] werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft verricht.
In het midden kan blijven welke werkzaamheden al dan niet tot de verantwoordelijkheid van [appellant] behoorden. Uit het door [appellant] overgelegde overzicht volgt dat de einddeclaratie betrekking heeft op 2016, maar uit dit overzicht blijkt niet dat er in 2016 werkzaamheden zijn verricht door [appellant] . [geïntimeerde] heeft als verweer gevoerd dat [appellant] enkel in 2015 werkzaamheden heeft verricht. Gezien deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [appellant] gelegen om zijn vordering nader te onderbouwen en aan te geven of hij in 2016 werkzaamheden ten behoeve van [geïntimeerde] heeft verricht en wat deze werkzaamheden concreet inhielden, hetgeen hij niet heeft gedaan. Het argument van [appellant] dat hij de einddeclaratie pas naar [geïntimeerde] heeft gestuurd toen zij over voldoende geld beschikte, wordt niet gevolgd. Het had op de weg van [appellant] gelegen om zijn onkosten, zoals een kilometervergoeding, bij de zogenoemde voorschotdeclaraties te declareren. Dat geldt ook voor een eventuele verhoging van het uurloon, die immers niet was afgesproken. Dit betekent dat de vordering van [appellant] wordt afgewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
[appellant] heeft in de dagvaarding in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Hij heeft gevorderd het bestreden eindvonnis te vernietigen, en, opnieuw recht doende, zijn vorderingen alsnog toe te wijzen en [geïntimeerde] voorts te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van het bestreden vonnis is voldaan. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
4.2.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd.
4.3.
Met de grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd, met dien verstande dat (inmiddels) in hoger beroep vaststaat dat tussen partijen sprake was van een (overeenkomst van) opdracht op grond waarvan [appellant] voor [geïntimeerde] technische tekeningen ten behoeve van de verbouwing van de woning heeft vervaardigd. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
4.4.
Volgens [appellant] heeft hij daarnaast in opdracht van [geïntimeerde] ook werkzaamheden ter zake de begeleiding van de bouw (bouwbegeleiding) verricht. [appellant] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] gehouden is de, na betaling van de voorschotdeclaraties, nog resterende verrichte werkzaamheden (bezoeken aan de woning, tekenwerk en overleg) en autokosten (en een badkraan), vermeerderd met btw, te voldoen conform einddeclaratie.
4.5.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat de (overeenkomst van) opdracht ook bouwbegeleiding inhield en dat zij gehouden zou zijn tot betaling van de einddeclaratie.
4.6.
De stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast, voor de feiten en omstandigheden waarop het standpunt van [appellant] is gebaseerd, rusten ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv op [appellant] als degene die zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept.
4.7.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [appellant] al in eerste aanleg aangevoerd dat [geïntimeerde] hem mondeling opdracht heeft gegeven ook de bouwbegeleiding op zich te nemen. Partijen zijn een gematigd uurtarief van € 70,00, exclusief kosten en btw, overeengekomen. [appellant] heeft zijn onkosten en een urenstaat bijgehouden. Hij heeft voorschotdeclaraties aan [geïntimeerde] gezonden. Omdat [geïntimeerde] voortdurend klaagde over haar financiële positie en te kennen had gegeven een einddeclaratie eerst te kunnen voldoen na verkoop van een haar toebehorende boerderij in [C] , heeft [appellant] de einddeclaratie pas aan [geïntimeerde] doen toekomen, nadat de boerderij verkocht was. Partijen hebben vervolgens telefonisch en schriftelijk contact gehad over de einddeclaratie. [appellant] heeft [geïntimeerde] op haar verzoek een specificatie met uitleg (het overzicht) gezonden. [appellant] heeft dit overzicht in het geding gebracht. Ondanks sommaties heeft [geïntimeerde] de einddeclaratie niet betaald.
In hoger beroep volhardt [appellant] in zijn standpunt. Hij voert aan dat de voorschotdeclaraties niet waren gebaseerd op het aantal gewerkte uren en dat verrekening dient plaats te vinden van de bij de voorschotdeclaraties gefactureerde bedragen met de einddeclaratie. [appellant] verwijst voor de door hem verrichte werkzaamheden en kosten naar het door hem overgelegde overzicht. Uit dit overzicht blijkt - aldus [appellant] - dat hij meermaals, vaak ook met [geïntimeerde] , naar de woning is gegaan om de werkzaamheden in ogenschouw te nemen en te controleren. De bouwbegeleiding heeft voornamelijk via e-mail en whatsappverkeer met de aannemer en het isolatiebedrijf, in overleg met [geïntimeerde] , plaatsgevonden. [geïntimeerde] vond het niet nodig dat [appellant] regelmatig naar de woning kwam. Ter onderbouwing heeft [appellant] in hoger beroep e-mails en whatsappberichten in het geding gebracht.
4.8.
[geïntimeerde] heeft al in eerste aanleg expliciet betwist dat de werkzaamheden van [appellant] ook bestonden uit bouwbegeleiding. Volgens haar hebben partijen slechts afgesproken dat [appellant] de technische tekeningen zou maken voor de verbouwing van de woning en dat daarbij sprake was van een vriendendienst, op grond waarvan [appellant] een gematigd all-in uurtarief van € 70,00 in rekening zou brengen. Zij ging ervan uit dat met de voorschotdeclaraties alle werkzaamheden betaald waren en zij heeft de einddeclaratie betwist. In dat kader heeft zij, kort gezegd, aangevoerd dat de overeengekomen werkzaamheden ten tijde van het verzenden van de einddeclaratie door [appellant] al geruime tijd afgerond waren, dat zij geen idee heeft welke werkzaamheden vervolgens in de periode tussen januari en maart 2016 door [appellant] zijn uitgevoerd en dat het door [appellant] verschafte overzicht weinig verhelderend is.
Ook in hoger beroep betwist zij gemotiveerd dat zij [appellant] opdracht heeft gegeven om tegen betaling de bouwbegeleiding op zich te nemen en dat zij gehouden is de einddeclaratie te betalen. Meer in het bijzonder betwist zij de specificatie van de volgens [appellant] verrichte werkzaamheden, kosten en btw, als vermeld in het door hem overgelegde overzicht.
4.9.
Het hof is van oordeel dat [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld om daaruit - ook als het hof er veronderstellenderwijs van uitgaat dat door [geïntimeerde] aan [appellant] opdracht is verstrekt tot bouwbegeleiding - te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] gehouden is tot betaling van de einddeclaratie.
4.10.
Het hof acht daartoe het volgende van belang. Voorop staat dat het aan [appellant] , als professional, is om ten opzichte van een leek op bouwkundig gebied als [geïntimeerde] duidelijkheid te verschaffen. Uit de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting komt naar voren dat het contact tussen partijen (aanvankelijk) ook vriendschappelijk van aard was. Onder die omstandigheid diende [appellant] zich ervan bewust te zijn dat [geïntimeerde] eerder geneigd zou (kunnen) zijn zonder meer te vertrouwen op de juistheid en volledigheid van de wijze waarop [appellant] zijn werk zou declareren. De zorgvuldigheid die hij ten opzichte van haar in acht diende te nemen, bracht dan des te meer mee dat hij zijn werkzaamheden op een voor [geïntimeerde] begrijpelijke wijze inzichtelijk zou maken. Het door [appellant] in het geding gebrachte overzicht van de werkzaamheden en kosten is daartoe naar het oordeel van het hof niet voldoende. Nog daargelaten dat [appellant] dit overzicht pas aan [geïntimeerde] heeft doen toekomen, nadat zij zelf, na toezending van de einddeclaratie, had verzocht om een specificatie, is dit overzicht naar het oordeel van het hof niet voldoende gespecificeerd. Zo is de enkele omschrijving
“1e ontwerp/inrichting”voor 38 gedeclareerde uren aan tekenwerk als vermeld op de door de advocaat van [appellant] met ‘3.2’ aangeduide pagina van het overzicht zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende. Ook is het overzicht inhoudelijk tegenstrijdig. Het totaal aan uren voor
“Tekenwerk”en
“Overleg ter plaatse”op de met ‘3.1’ aangeduide pagina van het overzicht wijkt af van de specificatie van deze uren vermeld op de met ‘3.2’ en ‘3.3’ aangeduide pagina’s. Bovendien ontbreekt een deugdelijke onderbouwing van het aantal in het overzicht opgevoerde gewerkte uren. Bouwverslagen, zoals die gebruikelijk worden opgemaakt van in het kader van de bouwbegeleiding gevoerde overleggen, ontbreken geheel. Weliswaar heeft [appellant] ter zitting verklaard dat het bouwoverleg blijkt uit de e-mails en whatsappberichten met de aannemer en/of het isolatiebedrijf als door hem in het geding gebracht, maar deze overtuigen het hof niet. Zo uit deze e-mails en whatsappberichten al opgemaakt kan worden dat op bepaalde data werkzaamheden zijn verricht als opgevoerd in het overzicht van [appellant] , valt hieruit niet af te leiden dat dit werkzaamheden betreft die onder de opdracht van [geïntimeerde] vielen, laat staan dat hierin een onderbouwing voor het voor deze werkzaamheden opgevoerde aantal uren kan worden gelezen.
4.11.
Dit brengt met zich dat reeds op die grond - ook als het hof veronderstellenderwijs uitgaat van een opdracht tot bouwbegeleiding - niet geconcludeerd kan worden dat [geïntimeerde] gehouden is tot betaling van de einddeclaratie, althans tot betaling van meer dan zij al heeft betaald.
4.12.
Het bewijsaanbod van [appellant] met betrekking tot het bestaan van de opdracht tot bouwbegeleiding wordt als niet ter zake dienend afgewezen. Voor zover [appellant] hiermee heeft beoogd ook bewijs aan te bieden van de in dat verband verrichte werkzaamheden, wordt aan die nadere bewijslevering niet toegekomen. [appellant] heeft daarvoor onvoldoende gesteld en hij heeft bovendien in hoger beroep niets aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding geeft.

5.De slotsom

5.1.
De slotsom is dat de grieven falen. De vordering van [appellant] tot betaling van de einddeclaratie en de nevenvorderingen (wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten) zijn terecht afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2.
Voor terugbetaling van hetgeen [appellant] naar aanleiding van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, bestaat bij deze uitkomst geen grond.
5.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 313,00 aan griffierecht en € 1.518,00 voor salaris van de advocaat volgens het
liquidatietarief (2 punten, tarief I in hoger beroep à € 759,00 per punt).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 augustus 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de
zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 313,00 aan griffierecht en € 1.518,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en J.N. de Blécourt en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020.