ECLI:NL:GHARL:2020:6249

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
0380.20 en 0784.20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterechte inverzekeringstelling en beoordeling van immateriële schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die ten gevolge van een onterechte inverzekeringstelling schade heeft geleden. De verzoeker, geboren in 1991 en woonachtig in Groningen, heeft op 31 oktober 2016 een aanhouding ondergaan en is op 1 november 2016 weer heengezonden. De strafzaak tegen hem eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, maar de verzoeker heeft twee dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Hij verzoekt om een schadevergoeding van € 1.050,-, gebaseerd op de gebruikelijke vergoeding van € 105,- per dag, vermeerderd met een correctiefactor van vijf, omdat hij meent dat de immateriële schade het gevolg is van de inverzekeringstelling.

Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 23 juli 2020, waarbij de advocaat-generaal en de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. N.A. Heidanus, zijn gehoord. De verzoeker heeft aangevoerd dat de detentie grote impact op zijn leven heeft gehad, waaronder studievertraging en psychische problemen. De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen de toepassing van een correctiefactor, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen.

Het hof oordeelt dat er gronden van billijkheid zijn om een schadevergoeding toe te kennen, maar ziet onvoldoende onderbouwing voor de gevraagde hogere vergoeding. Uiteindelijk kent het hof een schadevergoeding van € 210,- toe voor de twee dagen in voorlopige hechtenis en € 550,- voor de kosten van het verzoekschrift, wat in totaal € 760,- oplevert. Het hof wijst het overige verzoek af en beveelt de griffier om het bedrag over te maken op rekening van de verzoeker.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005805-18
AV-nummers: 000380-20 en 000784-20
Uitspraak d.d.: 6 augustus 2020
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het verzoek ex artikel 533 en ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende te 9721AA Groningen, Hereweg 95b, ten kantore van zijn advocaat mr. N.A. Heidanus,
hierna te noemen verzoeker.
Procesgang
Verzoeker vraagt vergoeding ten laste van de Staat voor de schade die hij ten gevolge van ondergane detentie in een strafzaak heeft geleden, zoals nader in het verzoekschrift aangegeven. Voorts vraagt verzoeker een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 23 juli 2020, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en de verzoeker, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus.
Beoordeling van het verzoek
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is -voor zover hier van belang- het navolgende gebleken. Verzoeker is op 31 oktober 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Hij is op 1 november 2016 heengezonden. Hij heeft twee dagen in verzekering op een politiebureau doorgebracht. Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 6 maart 2020, parketnummer 21-005805-18, is de strafzaak tegen verzoeker geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Verzoeker verzoekt om een vergoeding voor de twee dagen die hij in verzekering heeft doorgebracht. Hij acht de gebruikelijke vergoeding van € 105,- per dag, berekend over twee dagen met correctiefactor vijf een passende vergoeding en verzoekt hem € 1.050,- toe te kennen. Daartoe wordt het volgende aangevoerd. Verzoeker is relatief jong, heeft een blanco strafblad en werd voor het eerst aangehouden en in verzekering gesteld. Dat gebeurde vier dagen voor een tentamen, dat hij als gevolg van alle stress niet heeft gehaald. De zaak betrof de verdenking van een ernstig zedendelict. Verzoeker heeft zich van meet af aan onschuldig geacht en had niet verwacht na de verhoren te zullen worden vervolgd. De impact van de forse beschuldiging was in de beginfase heel groot en heeft maar liefst 3,5
jaar voortgeduurd. In de strafzaak zijn de nodige zware en ingrijpende opsporingsmiddelen aangewend, waaronder doorzoeking, telefoontaps, aanhouding buiten heterdaad en beslag. De zaak heeft zeer ongewenste media-aandacht gekregen, ook van de landelijke media. Het openbaar ministerie heeft behoorlijk onverwacht hoger beroep aangetekend tegen de vrijspraak in eerste aanleg. Hoewel dit geen directe causale relatie heeft met de onterechte inverzekeringstelling, was de duur van het totale strafproces ongekend ingrijpend en belastend voor verzoeker. Verzoeker is psychisch stevig ontregeld geweest door de verdenking en opsluiting, door de psychische belasting en concentratieproblemen. Hij is van lerarenopleiding veranderd waardoor hij evidente studievertraging heeft opgelopen. De onrust, stress en instabiliteit die hij door het hele gebeuren heeft gehad hebben daarnaast ook geleid tot instabiliteit in zijn ontwikkeling, relaties en leven.
De advocaat-generaal verzet zich tegen toepassing van een correctiefactor en heeft dat toegelicht.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van ondergane inverzekeringstelling heeft geleden indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Het hof is van oordeel, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker ter zake van immateriële schade een schadevergoeding toe te kennen van € 210,- voor de twee in voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen. Het hof ziet geen aanleiding om ter zake hiervan een hoger bedrag te vergoeden, nu onvoldoende is onderbouwd dat de gestelde immateriële schade het rechtstreekse gevolg van de inverzekeringstelling is. Het hof acht aannemelijk dat verzoeker een tentamen dat hij de week na zijn detentie wilde afleggen niet goed kon maken, doordat hij als verdachte van een zedenzaak was aangemerkt en daarvoor twee dagen in detentie heeft gezeten, maar ziet onvoldoende argumenten om hiervoor een hogere dan de standaardvergoeding toe te kennen. Het is een feit van algemene bekendheid dat voorlopige hechtenis – zeker op ‘first offenders’ – een grote impact heeft en dat dit in de periode na de ondergane detentie, nog van invloed is op het dagelijks functioneren, in het werk en bij een studie. De standaard dagvergoeding die de wet biedt, wordt mede geacht dit (logisch daarmee verband houdende) nadeel te compenseren. Het hof is niet van aanvullende omstandigheden gebleken die voor een hogere compensatie aanleiding geven.
De kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift komen voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig de ter zake geldende landelijk gehanteerde uitgangspunten, en wel tot een bedrag van € 550,-.
Gelet hierop zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade, welke hij ten gevolge van het ondergane voorarrest in voormelde strafzaak heeft geleden:
- 2 dagen voorarrest: € 210,-
- kosten verzoekschrift
€ 550,- +
Totaal € 760,-
Het hof zal het verzoek voor het overige afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Kent toe aan verzoeker [verzoeker] een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
€ 760,00 (zevenhonderdzestig euro).
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer [nummer] , ten name van mr. N.A. Heidanus, onder vermelding van “ [verzoeker] /OM.”
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 6 augustus 2020 ter openbare zitting uitgesproken.