Uitspraak
[verzoeker] ,
€ 550,- +
€ 760,00 (zevenhonderdzestig euro).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die ten gevolge van een onterechte inverzekeringstelling schade heeft geleden. De verzoeker, geboren in 1991 en woonachtig in Groningen, heeft op 31 oktober 2016 een aanhouding ondergaan en is op 1 november 2016 weer heengezonden. De strafzaak tegen hem eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, maar de verzoeker heeft twee dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Hij verzoekt om een schadevergoeding van € 1.050,-, gebaseerd op de gebruikelijke vergoeding van € 105,- per dag, vermeerderd met een correctiefactor van vijf, omdat hij meent dat de immateriële schade het gevolg is van de inverzekeringstelling.
Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 23 juli 2020, waarbij de advocaat-generaal en de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. N.A. Heidanus, zijn gehoord. De verzoeker heeft aangevoerd dat de detentie grote impact op zijn leven heeft gehad, waaronder studievertraging en psychische problemen. De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen de toepassing van een correctiefactor, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen.
Het hof oordeelt dat er gronden van billijkheid zijn om een schadevergoeding toe te kennen, maar ziet onvoldoende onderbouwing voor de gevraagde hogere vergoeding. Uiteindelijk kent het hof een schadevergoeding van € 210,- toe voor de twee dagen in voorlopige hechtenis en € 550,- voor de kosten van het verzoekschrift, wat in totaal € 760,- oplevert. Het hof wijst het overige verzoek af en beveelt de griffier om het bedrag over te maken op rekening van de verzoeker.