In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen, betwistte de beslissing van de kinderrechter van 19 maart 2020, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden werden verlengd zonder dat partijen waren gehoord. De moeder voerde aan dat de kinderrechter deze beslissing had genomen zonder de mogelijkheid van een mondelinge behandeling via een elektronisch communicatiemiddel te onderzoeken, wat een schending van het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn.
Het hof oordeelde dat, hoewel de schending van het beginsel van hoor en wederhoor vaststond, dit geen gevolgen hoefde te hebben voor de beslissing. Het hof overwoog dat de kinderrechter in een crisissituatie handelde en dat de moeder in het hoger beroep alsnog voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt toe te lichten. Het hof bevestigde dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk waren in het belang van de kinderen, en dat er geen nieuwe feiten waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De beslissing van de kinderrechter werd dan ook bekrachtigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in procedures, vooral in tijden van crisis, maar erkent ook de noodzaak om de belangen van minderjarigen te beschermen, zelfs wanneer de gebruikelijke procedures niet volledig konden worden nageleefd.